Criminografie of beschrijvende criminologie
Discussies over criminaliteit zijn meestal gebaseerd op vage indrukken of berichten in de media. De eerste opdracht van de criminoloog is om het waarheidsgehalte van dergelijke beweringen zo objectief mogelijk te toetsen. De beschrijving van de sociale werkelijkheid omtrent misdaad en straf is geen vrijblijvende aangelegenheid. Een goed, zo objectief mogelijke beschrijving van het te bestuderen verschijnsel is de eerste, onmisbare stap naar een degelijke, oorzakelijke theorie en een daarop gefundeerde aanpak. In de ideale wereld worden alle misdrijven bij de politie bekend en krijgen de daders hun verdiende straf opgelegd door de rechters. Zoals we weten, is de werkelijkheid anders. In dit artikel kunt u lezen over hoe een criminoloog zo objectief mogelijk de criminaliteit probeert te beschrijven.
Een goed voorbeeld uit de praktijk is de volgende Kamervraag van 6 januari 2012 van Marcouch (PvdA) over de zorg van hoofdcommissarissen van politie over de toename van criminaliteit en onveiligheid in Nederland. De vraag was: “Houdt u rekening met oplopende spanningen door de economische crisis, zoals Amsterdam-Amstelland? Zo ja, op welke wijze en met welke maatregelen houdt u hier rekening mee? Zo nee, waarom niet en loopt u niet het risico overvallen te worden door stijgende criminaliteitscijfers en overlast?”
De Minister van Veiligheid en Justitie antwoordde hierop als volgt: ”Ondanks de economische crisis is de criminaliteit in Nederland gedaald. Dit blijkt onder andere uit cijfers omtrent de geregistreerde criminaliteit(1), zelfrapportage onderzoek(2) en uit de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM)(3). De geregistreerde criminaliteit is ten opzichte van 2005 met 11,7% gedaald naar bijna 1,2 miljoen delicten in 2010. Uit de IVM blijkt dat het aandeel Nederlanders van 15 jaar en ouder dat slachtoffer is geweest van een of meer gewelds-, vermogens- en vandalismedelicten is gedaald van 33,7% in 2005 naar 24,9% in 2011.”
Bovenstaand voorbeeld geeft kort weer hoe criminologen de criminaliteit zo objectief mogelijk proberen te meten. Zij maken gebruik van de door de politie en justitie geregistreerde gegevens (CBS-publicaties) en enquêtes (zelfrapportagestudies en de veiligheidsmonitor).
De verschillende bronnen op een rij:
- aantal veroordelingen door de rechter
- politiecijfers (aantal aangiften)
- directe observatie
- self-report-studies bij plegers van delicten
- slachtofferenquêtes
Uit het voorbeeld blijkt voorts ook dat de zorg (over de toename van criminaliteit en onveiligheid) van de hoofdcommissarissen van politie en de geregistreerde criminaliteit van elkaar verschillen. Er bestaat een verschil tussen subjectieve (on)veiligheidsgevoelens (de geuite zorg in dit voorbeeld) en objectieve (on)veiligheidsgevoelens (de cijfers). Van der Wurff (1992) spreekt van een elastisch verband tussen subjectieve en objectieve onveiligheid. De subjectieve gevoelens staan soms niet in een redelijke verhouding tot de objectief bestaande gevaren.
Geregistreerde criminaliteit
Hier wordt verder gegaan op de eerder genoemde bronnen 1 en 2. Door de politie en justitie worden gegevens geregistreerd over de ter kennis van de politie gekomen misdrijven en overtredingen en de afhandeling daarvan door het strafrechtelijke systeem. De politiecijfers of politiestatistiek zeggen slechts iets over de trend in de inspanningen van de politie. Lang niet alle misdrijven komen ter kennis van de politie (Van Kerckvoorde, 1995).
De politie maakt onderscheid tussen ‘haalwerk’ en ‘brengwerk’. Met haalwerk worden misdrijven die de politie zelf constateert of door eigen inspanning opspoort. De meeste misdrijven behoren tot het brengwerk, dat wil zeggen dat waarvan aangifte is gedaan bij de politie. Een aanzienlijk aantal misdrijven blijft verborgen voor politie en/of justitie. Dit is de zogenoemde verborgen criminaliteit of ook wel the dark number.
De politiecijfers worden hoofdzakelijk beïnvloed door drie verschillende factoren:
- Incidentie - de kans dat een delict plaatsvindt.
- Meldingskans - de kans dat een delict bij de politie wordt gemeld.
- Registratiekans - de kans dat van een gemeld delict een proces verbaal wordt opgemaakt.
Het registratie-effect en/of de registratieproblemen kunnen het criminaliteitsbeeld behoorlijk vertroebelen. Zo zal het aantal geregistreerde delicten toenemen wanneer de politie meer controles uitvoert (registratie-effect). Sommige slachtoffers zien af van het doen van aangifte (aangiftebereidheid): uit angst voor represailles, door schaamte, uit angst voor negatieve publiciteit, omdat de kans dat de dader wordt gepakt laag ingeschat wordt of omdat ze het nut ervan niet inzien. De politie is volgens de wet verplicht een proces verbaal van aangifte op te maken van elk kennelijk delict, maar in de praktijk past de politie wegens tijdgebrek een zekere selectie toe. Het classificeren van delicten kan per delict, agent of korps verschillen en soms valt het voor de politie moeilijk te bepalen of er inderdaad sprake is van een misdrijf.
Verborgen criminaliteit
De criminoloog zal om beter inzicht in de aard en de omvang van de criminaliteit zelf, onafhankelijk van de politie, gegevens moeten verzamelen. Hiervoor kunnen de bronnen 3, 4 en 5 worden ingezet. De methode van de directe observatie wordt niet of nauwelijks gebruikt, omdat bij de meeste vormen van criminaliteit de zichtbaarheid laag is.
Bij de zelfrapportagestudies (self-report-studies) wordt gevraagd of de geënquêteerden bepaalde typen delicten hebben gepleegd en hoe vaak zij dit hebben gedaan. Beperkingen van dit type onderzoek zijn: de populatie kan moeilijk te bereiken zijn waardoor de steekproef niet/onvoldoende representatief wordt, respondenten geven niet altijd betrouwbare antwoorden, de feiten worden niet altijd onthouden en het is voor veel mensen te bepalen of een gedraging strafbaar is.
Bij slachtofferenquêtes wordt gevraagd of de geënquêteerden slachtoffer zijn geweest van bepaalde delicten (slachtofferervaringen in het algemeen). De beperkingen van deze methode zijn: (on)bewuste verzwijging van het slachtofferschap, het vergeten en het verdringen van het slachtofferschap, de onterechte kwalificatie van bepaald gedrag waarvan men zich slachtoffer voelt als delict en de verkeerde situering van het slachtofferschap in de tijd (Skogan, 1981; Fiselier, 1974). Uit controlestudies, waarbij de opgaven van de respondenten zijn vergeleken met de gegevens van de politie (Van Dijk, 1992b), is gebleken dat er een systematische neiging bestaat om te menen dat delicten korter geleden hebben plaatsgevonden dan in werkelijkheid het geval is (forward time telescoping).
Lees verder