Statische beleidsinformatie over politie en justitie
In dit artikel kun je meer lezen over de strafrechtspleging. De strafrechtspleging is het geheel van rechtshandelingen door het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht met betrekking tot strafzaken. De strafrechtspleging is in handen van verschillende, min of meer zelfstandige organen die tezamen worden aangeduid als het ‘strafrechtelijke systeem’ of de ‘strafrechtketen’. Daaronder wordt begrepen het geheel van organisaties en personen dat bepaalde gedragingen als strafbaar definieert en vervolgens zorg draagt voor de opsporing van overtreders, hun vervolging en berechting, en voor de eventuele tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde straffen. Lees hieronder meer over statische beleidsinformatie over de activiteiten van politie en justitie.
In beginsel is de strafrechtspleging casuïstisch georiënteerd: officieren van justitie en rechters passen de wettelijke regels toe op individuele gevallen. Geen enkele zaak is exact gelijk dus verschilt de toepassing van geval tot geval. De strafrechtspleging kan ook als een vorm van overheidsbeleid gezien worden. Deze beleidsmatige benadering kent ten minste drie benaderingen:
- De economische (besteding overheidsgelden);
- De maatschappelijke (stuurmiddel voor meer veiligheid); en
- De Juridische (monitoring).
Ad 1 Hier gaat het om de in alle sectoren relevante vragen van productiviteit, efficiëntie, kosten-batenverhoudingen e.d.
Ad 2 Binnen deze instrumentele benadering poogt de binnen de strafrechtspleging genomen beslissingen te beschrijven door middel van kwantitatieve gegevens (statische beleidsinformatie over de strafrechtelijke praktijk).
Ad 3 De juridische beleidsoptiek is niet gericht op de financiële of maatschappelijke effecten, maar op de kwaliteit van de genomen beslissingen.
De strafrechtketen
Kenmerkend voor het strafrechtelijke systeem is een grote mate van complexiteit en de afwezigheid van eenvoudige gezagrelaties. De instanties die tezamen de strafrechtketen uitmaken, bezitten een meer of minder sterke mate van autonomie ten opzichte van elkaar. De beleidsinformatie die over het strafrechtelijke systeem beschikbaar is het geheel van alle statische gegevens van elk van de onderdelen tezamen. Deze informatie wordt dan gehanteerd als een prestatie-indicator (ook wel outputindicator genoemd). Het systeem kent de volgende onderdelen of ketenpartners:
- De strafwetgever
- Opsporingsdiensten
- Het Openbaar Ministerie
- Zittende magistratuur (de rechters)
- Het gevangeniswezen
- De reclassering
- Kinderbescherming
- Advocatuur
- Slachtofferhulp
De outputindicator kan verder onderscheiden worden in ‘zachte output’ en ‘harde output’. Harde output is het aantal opgehelderde misdrijven en zachte output is de inspanning die de politie levert aan bijvoorbeeld surveilleren, reageren op incidenten, hulpverlening aan slachtoffers, het geven van voorlichting over preventie, ad info zaken en externe overleg.
De traditionele prestatie-indicator voor de justitiële werkzaamheden van de politie is het percentage ter kennis gekomen misdrijven waarvan een verdachte bekend wordt. Dit wordt het ‘ophelderingspercentage’ of ‘oplossingspercentage’ genoemd. De hoogte van het ophelderingspercentage is mede afhankelijk van het aantal gepleegde delicten dat door de verdachten wordt bekend. Het belangrijkste probleem bij het hanteren van de ophelderingspercentages als prestatiemaat is dat de ervoor geleverde inspanningen per delictstype zeer uiteenlopen. Daarom is door Wiebrens, Kruissink en Terlouw (1992) een alternatief ontwikkeld, waarbij opgehelderde delicten per delictstype een bepaald gewicht krijgen op basis van de gemiddelde inspanning die ermee gemoeid is. Desondanks zijn er grote verschillen tussen de korpsen.
Selectiviteit in de strafrechtspleging
Onder selectiviteit wordt verstaan: het verschijnsel dat systematische, dat wil zeggen niet-toevallige, factoren bepalen welke natuurlijke of rechtspersonen uit het totaal van wetsovertreders in aanraking komen met politie en/of justitie. Bij de toepassing van het strafrecht treden drie verschillende vormen op:
- selectiviteit door ernstig capaciteitsgebrek;
- onverklaarbare regionale verschillen in strafrechtelijk beleid; en
- de persoonsgerichte selectiviteit.
De
eerste vorm vloeit voort uit het onvermogen van de politie en tegenwoordig ook justitie om alle zaken die aan hen worden voorgelegd, optimaal te behandelen. Het capaciteitsgebrek bij de justitiële politie leidt tot rechtsongelijkheid. Alleen bij zwaardere delicten, zoals roofovervallen of doodslag, is de pak- en strafkans vrij hoog, bij de middelzware gevallen zoals woninginbraak is de pak- en strafkans nagenoeg nihil. Ernstiger is dat ook het OM wegens capaciteitsgebrek soms niet in staat is een zaak tijdig te behandelen. De achterstanden bij het OM leiden ertoe dat zaken worden geseponeerd – dat wil zeggen terzijde gelegd, worden niet vervolgd –, omdat de redelijke termijn voor vervolging is verstreken.
De
tweede vorm bestaat uit de soms grote verschillen in het gevoerde beleid met betrekking tot de opsporing, de vervolging en de berechting in de verschillende regio’s van het land. Het gaat volgens Berghuis (1992) om aanzienlijke verschillen die grotendeels berusten op een verschil in sanctiebeleid. Als het gaat om de ophelderingspercentages is er een zeer sterke relatie meermalen (o.a. Fiselier, 1985) aangetoond met het relatieve aantal misdrijven. Wat impliceert dat de pakkans lager is in een gemeente met een lage ophelderingspercentage dan in een gemeente met een hoger ophelderingspercentage. De opsporing en de afdoening zijn sterk afhankelijk van de woonplaats van de verdachte. Er kan geconcludeerd worden dat de rechtsgelijkheid in de Nederlandse strafrechtspleging ver te zoeken is.
Een
derde vorm bestaat uit het anders afdoen van overigens gelijke zaken vanwege bepaalde kenmerken van de dader. De politie heeft in de praktijk een zekere mate van discretionaire bevoegdheid (Andriessen, 1976). Factoren voor selectie aan de balie zijn volgens Fijnaut (1971): de ernst van het misdrijf, de houding van de rechercheurs met betrekking tot het delict, opvattingen over de taak van de rechercheafdeling, tijdgebrek, de houding van de aangever en de aan- of afwezigheid van een goed signalement van de dader. Deze discretionaire bevoegdheid wordt ingeperkt door middel van richtlijnen afkomstig van de minister van justitie en/of procureurs-generaal, maar inperking kan ook door controle achteraf. Daarbij kan gedacht worden aan de Ombudsman en de zogenaamde ‘klachtenbureaus’.
Persoonsgerichte selectiviteit
Bij de beslissing al dan niet te seponeren, spelen allerlei invloeden een rol. Ten minste bij het OM zijn in theorie de volgende categorieën van invloed.
- Delictskenmerken (ernst, soort, omstandigheden).
- Slachtofferkenmerken (relatie tot dader, al of niet particulier, leeftijd, geslacht).
- Kenmerken verdachte (justitieel verleden, leeftijd, geslacht, sociale status, persoonlijke omstandigheden).
- Kenmerken justitiële apparaat (verwerkingscapaciteit, pressie vanuit politie, gevangeniswezen).
- Politieke invloed (van regering en volksvertegenwoordiging).
Bij straftoemetingsonderzoek wordt gekeken naar de factoren die een rol spelen bij het bepalen van de strafmaat. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen enerzijds misdrijfintrinsieke factoren, zoals type en ernst van het gepleegde feit, en anderzijds misdrijfextrinsieke factoren, zoals leeftijd, burgerlijke staat, sociale status en justitieel verleden. Voor de beslissing van de rechter om voorlopige hechtenis op te leggen of een vrijheidsbenemende straf op te leggen, bleken bij vermogensdelicten de volgende factoren van belang:
- het strafrechtelijke verleden van de verdachte;
- de toegebrachte schade (de ernst van het delict);
- het gerechtelijk vooronderzoek;
- de arbeidssituatie van de verdachte (wel, geen of uitzicht op werk).
De statische beleidsinformatie over politie en justitie wordt verschillend geïnterpreteerd door criminologen. Maar, het is wel goed dat criminologen onderzoek doen naar het gevoerde beleid van politie en justitie, want het houdt het strafrechtelijk systeem een spiegel voor. Zo kan er gekeken worden naar de effectiviteit van de strafrechtspleging. Een groot probleem is dat er een eenheid in beleid ontbreekt. Het verschil in opsporings-, seponerings- en straftoemetingsbeleid per gemeente/arrondissement leidt tot een rechtsongelijkheid dat op gespannen voet staat met het fundamentele beginsel van de rechtsgelijkheid.
Lees verder