Deelneming: uitlokking
Uitlokking is de meest onbekende vorm van deelneming aan een strafbaar feit in Nederland. Van uitlokken is sprake als een persoon een ander aanzet om een bepaald strafbaar feit te begaan. Dit is een zeer onwenselijke situatie en daarom heeft de wetgever in art. 47 Sr uitlokking strafbaar gesteld. Sterker nog, de uitlokker wordt met dezelfde straf gestraft als de pleger. De verschillende aspecten van uitlokking zal ik hier ter sprake brengen.
Inleiding
Uitlokken is een vorm van deelneming. De uitlokker is degene die een ander er toe aanzet een strafbaar feit te plegen. Wanneer het strafbare feit daadwerkelijk wordt gepleegd naar aanleiding van gedragingen/uitingen van de uitlokker, is sprake van uitlokking. Art. 47 Sr heeft dit strafbaar gesteld. Uitlokken is een vorm van deelneming omdat er twee mensen in het spel zijn, de uitlokker en de uitgelokte.
Uitlokking kan worden verward met doen plegen. Bij doen plegen zorgt een persoon ervoor dat een andere persoon een bepaalde strafbare handeling verricht. Dit lijkt hetzelfde, echte zijn er verschillen. Bij doen plegen moet degene die de strafbare handeling daadwerkelijk pleegt niet weten dat hij of zij strafbaar handelt. Met andere woorden, als de daadwerkelijke pleger een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt, is de pleger niet strafbaar. Bij uitlokking is de pleger wel strafbaar, hij of zij weet dat er strafbaar wordt gehandeld.
Belangrijk bij uitlokking is om in te zien dat sprake moet zijn van accessoriteit. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een gronddelict. Wanneer er bijvoorbeeld wordt uitgelokt tot medeplichtigheid aan uitlokking tot zware mishandeling, valt het geheel in duigen als het gronddelict wegvalt. Als zware mishandeling wegvalt, blijft alleen uitlokking tot medeplichtigheid aan uitlokking over. Dit is niet strafbaar. Wel strafbaar is de poging tot uitlokking, er hoeft dan dus geen gronddelict te zijn, zie art. 46a Sr.
Uitlokking
Een tweetal criteria die vereist zijn voor het aannemen van uitlokking zijn hierboven al besproken: de pleger moet strafbaar zijn en er moet sprake zijn van een gronddelict.
Belangrijk hiernaast is dat de uitlokker opzet moet hebben. Dit opzet moet dubbel zijn, namelijk: gericht op de bestanddelen (objectieve bestanddelen, niet de subjectieve) van de delictsomschrijving en daarnaast op het uitlokken. Ontbreekt het opzet in zijn geheel, dan kan uitlokking niet worden aangenomen. Wat nou echter, als het opzet van de uitlokker uiteenloopt met het opzet van de uitgelokte? Stel: de uitlokker wil dat de uitgelokte iemand mishandelt. Dit doet de uitgelokte, maar deze bedenkt dat het ook een goed idee is om het slachtoffer meteen maar te doden als hij bezig is met de mishandeling. De uitlokker heeft dan opzet op mishandeling, de uitgelokte op doodslag. Art. 47 lid 2 Sr heeft hiervoor een oplossing: ‘ten aanzien van de laatsten (uitlokkers) komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun gevolgen’. Nu de gevolgen (de dood) bij mishandeling niet door het opzet worden geraakt, wordt de uitlokker vervolgd voor mishandeling de dood ten gevolge hebbende. De uitgelokte wordt gewoon vervolgd voor doodslag. Deze bepaling geldt tot op zekere hoogte ook voor doen plegen en medeplegen.
Naast opzet is er voor het aannemen van uitlokking een wettelijke uitlokkingsmiddel vereist. In art. 47 lid 1 sub 2 Sr worden de uitlokkingsmiddelen genoemd. Allereerst kan er sprake zijn van inlichtingen. De uitlokker geeft dan mededelingen of omstandigheden aan de uitgelokte die voor de uitgelokte het plegen van het feit gemakkelijker maken. Een enkele aansporing tot het plegen van een delict is hierbij onvoldoende. Als tweede kan de uitlokker een belofte of een gift doen. Van een belofte is vaak sprake, als de uitlokker een bepaalde overeenkomst zegt na te komen, een bepaalde afspraak wil maken. Van een gift is sprake als er ook daadwerkelijk iets wordt gegeven voor het plegen van een feit, zoals geld of goederen. Als derde kan worden gesproken over misbruik van gezag. Hierbij wordt gedoeld op de feitelijke gezagsverhoudingen (hiërarchie) tussen personen, zoals werkgever en werknemer. Dit kan ook ontstaan uit een rechtsverhouding. Het vierde middel is geweld. Dit spreekt voor zich. Het vijfde middel is bedreiging. Dit kan bedreiging zijn met geweld, maar ook andere vormen van bedreiging zijn mogelijk, bijvoorbeeld in relaties. De genoemde uitlokkingsmiddelen zijn in beginsel uitputtend.
Een ander belangrijk criterium voor het aannemen van uitlokking is de aanwezigheid van psychische causaliteit. De uitlokker moet de uiteindelijke beslissing van de uitgelokte hebben bepaald. De uitgelokte moet door de aanmoediging/beloftes etc. zijn overgehaald om het betreffende strafbare feit te gaan plegen. Hierbij kan het zijn dat de uitgelokte al wel voorbereidingshandelingen heeft uitgevoerd, maar nog niet zeker was of hij het strafbare feit wel echt zal gaan plegen. De uitlokker moet er dan voor zorgen dat de uitgelokte de handeling wel gaat uitvoeren. Heeft de uitgelokte al besloten om het feit te gaan plegen, dan is er geen sprake van een uitlokking.
Slot
Voor het aannemen van uitlokking zijn de volgende vereisten noodzakelijk: de uitlokker moet opzet hebben op de bestanddelen van het gronddelict en op de uitlokking, er moet sprake zijn van een strafbare pleger, er moet sprake zijn van een gronddelict, er moet sprake zijn van psychische causaliteit en er moet sprake zijn van een wettelijk uitlokkingsmiddel. Ontbreekt één van deze zaken, dan zal er geen sprake zijn van uitlokking. Eventueel kan men dan nog worden aangesproken voor bijvoorbeeld medeplichtigheid of doen plegen.