Voorbereiding tot het plegen van een strafbaar feit
In 1994 heeft de wetgever het voorbereiden van een misdrijf waarvoor een straf van meer dan 8 jaar gevangenis kan worden opgelegd, strafbaar gesteld. Sindsdien is er veel getwist over wanneer er sprake is van strafbare voorbereiding of juist niet. In dit artikel zal ik de strafbare voorbereiding nader toelichten.
Inleiding
Artikel 46 Wetboek van Strafrecht (art. 46 Sr) zegt het volgende: ‘Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft’. Uit dit artikel blijkt duidelijk dat het voorbereiden van een overtreding of van een misdrijf waarop minder dan 8 jaar gevangenisstraf staat, niet strafbaar is. Alleen voorbereiding van de zwaardere misdrijven is strafbaar. Verder staat in het artikel een limitatieve lijst met voorbereidingsmiddelen en voorbereidingshandelingen.
Let op: niet strafbaar is bijvoorbeeld het voorbereiden van een voorbereiding of de poging tot voorbereiding. Ook de voorbereiding van een poging is niet strafbaar.
De criteria van voorbereiding
Voorat men een strafbare voorbereiding kan aannemen, moet zijn voldaan aan een aantal criteria. Het eerste criterium is hierboven al besproken: het moet gaan om een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf staat van 8 jaar of meer.
Als tweede moet de voorbereider opzet hebben op het te plegen misdrijf. Hij moet dus het voornemen hebben om een bepaald misdrijf te plegen. Dit is vaak lastig te bewijzen, omdat sommige plannen enkel een gedachte vormen en zo dus niet voor het bewijs kunnen meedoen. Vaak kan het opzet worden gehaald uit bepaalde middelen die de verdachte voor handen heeft om een misdrijf te plegen. Het middel moet echter wel voor het plegen van het strafbare feit een belangrijke rol spelen. De intentie van de verdachte met dit voorwerp is dus wel degelijk van belang. Het opzet van de verdachte moet hiernaast zien op de bestanddelen van het te plegen delict. Om het opzet van de verdachte te bewijzen wordt soms gebruik gemaakt van de constructie van het voorwaardelijk opzet.
Het opzet moet zich ook richten op het voorhanden hebben van een voorbereidingsmiddel. De verdachte moet dus met opzet een middel voor de hand hebben om een bepaald misdrijf te plegen. Ook dit is vaak lastig te bewijzen, aangezien vele bijvoorbeeld huishoudelijke middelen ook voor meer criminele doeleinden zouden kunnen worden gebruikt. Het bewijs dat de verdachte met een dergelijk middel bijvoorbeeld een moord wil plegen is dan vaak lastig te krijgen. Hierom moet volgens de wet het voorbereidingsmiddel of de voorbereidingshandeling bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf. In het arrest Ford Transit (HR 18 november 2003, LJN AJ0535) bepaalde de Hoge Raad wanneer er sprake is van bestemd zijn voor. Hiervoor moet gekeken worden (net als bij de poging) naar de uiterlijke verschijningsvormen, het gebruik van het middel en naar het daarmee uit te voeren misdadige doel. Er moet dus gekeken worden naar het doel van het middel en of naar de uiterlijke kenmerken van het middel blijkt dat de verdachte hiermee een misdrijf wil plegen. De intentie van de verdachte speelt dus ook hierbij een rol.
Ondeugdelijke voorbereiding
In de leer over de strafbare poging kan er sprake zijn van een ondeugdelijke poging. De vraag is of er ook zoiets bestaat als een ondeugdelijke voorbereiding. Ja, dit is wel degelijk het geval, blijkt uit de wetsgeschiedenis. Wanneer een middel zo ongeschikt is dat dit niet kan leiden tot een misdrijf, dan is een voorbereiding tot dit misdrijf soms niet strafbaar. Er wordt in deze onderscheid gemaakt tussen de absoluut ondeugdelijke voorbereiding en de relatief ondeugdelijke voorbereiding. Als van de eerste categorie sprake is, dan is het middel zo ondeugdelijk dat dit in geen geval tot een misdrijf zou kunnen leiden. Dit is dan ook niet strafbaar. Als sprake is van een relatief ondeugdelijke voorbereiding dan is het middel wel ondeugdelijk op het moment van voorbereiden/plegen van het misdrijf, maar in andere gevallen zou het middel wel geschikt zijn tot het plegen van dit strafbare feit. Deze laatste categorie is in beginsel wel strafbaar.
Vrijwillige terugtred?
Art. 46b Sr: ‘Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk’. Wanneer een verdachte zijn voorbereidingen tot het plegen van een misdrijf stopt, kan het zijn dat de verdachte dan niet strafbaar is omdat hij vrijwillig is teruggetreden. Het bovenstaande artikel is dan van toepassing: vrijwillige terugtred. Een verdachte kan alleen vrijwillig terug treden als dit van zijn wil afhankelijk was. De verdacht heeft bijvoorbeeld spijt gekregen en stopt zijn handelingen. Wordt de verdachte door externe factoren op andere gedachten gebracht (politie komt er aan of iemand houdt hem tegen) dan is geen sprake van vrijwillige terugtred en kan gewoon worden vervolgd voor strafbare voorbereiding. Is er echter sprake van interne factoren zoals hierboven genoemd (spijt etc.) dan kan in de meeste gevallen vrijwillige terugtred worden aangenomen. De rechter zal dan tot een ontslag van alle rechtsgevolgen komen. Is de voorbereiding echter al zo ver gevorderd dat bijna van voltooiing kan worden gesproken, dan kan de verdachte alleen vrijwillig terug treden door een actieve handeling te verrichten. Het terugtreden moet wel tijdig zijn verricht en moet van zodanige aard zijn dat dit belet de gevolgen van het feit te doen ingaan (zie arrest Remkabel HR 3 maart 2009, LJN BF8844). Deze laatste vorm van vrijwillige terugtred komt vaker voor bij poging dan bij voorbereiding.