Het Burgerlijk Wetboek (BW): gelaagde structuur en inhoud
De Nederlandse wet valt grofweg onder te verdelen in twee domeinen, namelijk het publiekrecht en het privaatrecht. Wanneer het gaat om het geldende recht in de relatie tussen de Nederlandse burger en de overheid, dan gaat het – behoudens enkele uitzonderingen – om publiekrechtelijke regelgeving. Daarentegen beslaat het privaatrecht het domein van de verhoudingen tussen de Nederlandse burgers onderling. Dit privaatrecht is grotendeels neergelegd in het Nederlandse Burgerlijk Wetboek en de daarbij behorende aanverwante regelingen van het Burgerlijk Wetboek. Het Burgerlijk Wetboek behelst dan ook duizenden regels aan wetgeving en beslaat (ter vergelijking) in de Kluwer Collegebundel (2015/2016) ruim 1700 pagina’s met een hele kleine lettergrootte.
Opbouw en inhoud Burgerlijk Wetboek
Gelaagde structuur
In 1992 is het huidige Nederlandse Burgerlijk Wetboek ingevoerd. Dit wetboek is mede in het licht van de grote omvang onderverdeeld in negen verschillende boeken en vormen tezamen een gelaagde structuur. Deze structuur houdt simpel gezegd in dat wordt gestart met voornamelijk algemene regels en dat daarna pas de specifieke regels aan bod komen. Dus hoe eerder een regel wordt genoemd in het Burgerlijk Wetboek, hoe algemener deze van aard is. Als de regel verderop in het Burgerlijk Wetboek is opgenomen, dan betreft het een meer specifieke regel voor een bepaalde concrete situatie.
Voorbeelden
Een mooi voorbeeld van de hiervoor genoemde gelaagde structuur is bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst. De regelgeving betreffende deze bijzondere overeenkomst is opgenomen in het zevende Burgerlijk Wetboek. Echter niet alleen de bepalingen uit dit boek zijn van toepassing, maar ook het algemeen verbintenissenrecht uit het zesde Burgerlijk Wetboek en het algemeen vermogensrecht uit het derde Burgerlijk Wetboek.
Daarentegen geldt het omgekeerde niet. Men kan bijvoorbeeld niet stellen dat de regels omtrent de arbeidsovereenkomst uit het zevende Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn op een normale koopovereenkomst uit het zesde Burgerlijk Wetboek. Derhalve werkt de gelaagde structuur – behoudens uitzonderingen – slechts één kant op.
Afkortingen Burgerlijk Wetboek (BW)
In het voorgaande is de term Burgerlijk Wetboek al plusminus tien keer genoemd. Het steeds maar opnieuw volledig uitschrijven van ‘Burgerlijk Wetboek’ kost veel tijd, wanneer men de term vaak moet gebruiken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de term door juristen, rechtenstudenten, maar ook in de rechtspraak wordt afgekort tot BW. Hetzelfde geldt voor andere onderscheidende kenmerken bij verwijzing naar een specifiek artikel. Zo worden bijvoorbeeld tevens het boeknummer en het artikelnummer korter opgeschreven door deze te scheiden met behulp van een dubbele punt. Ook daaropvolgende onderverdelingen worden verkort door middel van het woord ‘lid’ en ‘sub’. Artikelen die in onderlinge samenhang moeten worden gelezen worden aangeduid met het woord ‘juncto’, met als afkorting ‘jo.’
Voorbeelden
Als men spreekt over de arbeidsovereenkomst, dan gaat het in juridisch zin eigenlijk om artikel 610 van het zevende Burgerlijk Wetboek, afgekort art. 7:610 BW. De tijdwinst die hiermee valt te behalen is nog niet heel groot. Echter, bij artikelen die in onderlinge samenhang dienen te worden gelezen en waarbij daarnaast sprake is van meerdere regels binnen de artikelen is de tijdwinst – nog los van meer overzicht – evident. Neem bijvoorbeeld de overeenkomst tussen twee partijen waarbij een van de partijen de overeenkomst wenst te wijzigen omwille van onvoorziene omstandigheden of het beroep op de redelijkheid en billijkheid. Als dit in juridische zin wordt weergegeven dan gaat het om artikel 213, het eerste lid, van het zesde Burgerlijk Wetboek juncto artikel 248, het tweede lid, van het zesde Burgerlijk Wetboek juncto artikel 258, het eerste lid, van het zesde Burgerlijk Wetboek. Dit kan worden afgekort tot: artt. 6:213 lid 1 jo. 6:248 lid 2 jo. 6:258 lid 1 BW.
Boek 1: personen- en familierecht
In het eerste Burgerlijk Wetboek staat het personen- en familierecht. Het gaat daarbij om personenrecht omtrent natuurlijke personen (mensen van vlees en bloed), hetgeen niet mag worden verward met het rechtspersonenrecht uit Boek 2 BW. Het gaat hier onder meer om zaken als afstamming, echtscheiding, geboorte, overlijden, huwelijk en curatele.
Boek 2: rechtspersonen
Binnen het rechtspersonenrecht uit het tweede Burgerlijk Wetboek staan de juridische structuren met rechtspersoonlijkheid centraal. Deze structuren kunnen zelfstandig rechten en plichten aangaan, net zoals de natuurlijke personen uit Boek 1 BW. Voorbeelden van deze structuren zijn de besloten vennootschap, naamloze vennootschap, coöperatie, vereniging en de stichting. Binnen het tweede boek wordt dieper ingegaan op alle facetten van deze structuren, zoals de oprichting, statuten, financiering, het bestuur en ook de aandeelhouders.
Boek 3: algemeen vermogensrecht
Het algemeen vermogensrecht staat beschreven in het derde Burgerlijk Wetboek en kan worden onderverdeeld in het goederenrecht en verbintenissenrecht. In algemene zin gaat het dan om het vermogen van zowel de natuurlijke alsook de rechtspersonen. In Boek 3 BW kan men dan ook de regels vinden over hoe deze vermogens (lees: goederen) kunnen worden overgedragen en worden bezwaard met beperkte rechten. Daarnaast vindt men in dit boek de regels omtrent het tot stand brengen van rechtshandelingen.
Boek 4: erfrecht
In het vierde Burgerlijk Wetboek staat het Nederlandse erfrecht beschreven. Hierin zijn onder meer de regels omtrent de verdeling van de nalatenschap (lees: het vermogen) van de overledene opgenomen. Zo kan bijvoorbeeld met behulp van de wettelijke bepalingen uit Boek 4 BW worden vastgesteld wie welke rechten heeft en hoe de nalatenschap van de overledene dient te worden verdeeld.
Boek 5: zakelijke rechten
Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek gaat – zoals de naam reeds doet vermoeden – over zakelijke rechten. Daarbij kan worden gedacht aan de uitleg omtrent de figuur van eigendom en de daaraan verwante zaken. Zo komen bijvoorbeeld beperkte rechten als erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal en pand- en hypotheekrecht aan bod in Boek 5 BW.
Boek 6: algemeen verbintenissenrecht
Het zesde Burgerlijk Wetboek is een deelgebied van het privaatrecht waarbinnen de algemene bepalingen omtrent het verbintenissenrecht zijn opgenomen. Het gaat dan om de geldende verplichtingen tussen burgers die volgen uit onder andere de overeenkomst, de redelijkheid en billijkheid, onrechtmatige daad en de regels omtrent het hanteren van
algemene voorwaarden. Ook staat in boek 6 BW bijvoorbeeld beschreven dat voor het intreden van verzuim (bij wanprestatie) eerst
een ingebrekestelling moet worden verstuurd.
Boek 7: bijzondere overeenkomsten
Mede in het licht van de gelaagde structuur wordt in het zevende Burgerlijk Wetboek dieper ingegaan op het overeenkomstenrecht. Boek 7 BW bevat dan ook regelingen voor een twintigtal overeenkomsten die meer specifiek zijn dan de ‘standaard overeenkomst’ uit boek 6 BW. Bekende voorbeelden hiervan zijn de koopovereenkomst, de consumentenkredietovereenkomst, schenking, huurovereenkomst en
de arbeidsovereenkomst.
Boek 7a: bijzondere overeenkomsten - vervolg
Het is de bedoeling dat het zevende (a) Burgerlijk Wetboek op termijn gaat verdwijnen en de daarin vervatte bepalingen worden overgeheveld naar andere delen van het Burgerlijk Wetboek of andere wetten. Zaken die nu nog in Boek 7a BW worden geregeld zijn onder andere de maatschap, huurkoop, koop op afbetaling en bruikleen.
Boek 8: verkeersmiddelen en vervoer
Het achtste Burgerlijk Wetboek zal – na het verdwijnen van Boek 7a BW – direct volgen op Boek 7 BW en gaat over verkeersmiddelen en vervoer. Het gaat dan ook om de regelgeving van onder meer het vervoer door middel van zeeschepen, binnenschepen, vliegtuigen, treinen of een combinatie van vervoersmiddelen.
Boek 9: intellectueel eigendom
Als men de Kluwer Collegebundel erbij pakt, dan zal het negende Burgerlijk Wetboek daarin niet zijn terug te vinden. De Nederlandse wetgever heeft ooit de invoering van Boek 9 BW beoogt om de regelgeving omtrent het intellectuele eigendom te regelen, maar de invoering laat op zich wachten. Het is echter de vraag of het ooit tot een invoering zal komen, omdat op dit vlak – mede in het licht van globalisering – steeds meer internationaal wordt geregeld. Daarnaast zijn tal van zaken al in individuele wetten vastgelegd, zoals het auteursrecht.
Boek 10: internationaal privaatrecht
Het tiende Burgerlijk Wetboek past eigenlijk niet goed in de gelaagde structuur van het BW, maar is wel van belang voor de toepassing van het privaatrecht. In boek 10 BW zijn namelijk bepalingen opgenomen die bepalen welke wettelijke regels van toepassing zijn als er tegenstrijdigheden ontstaan bij grensoverstijgende overeenkomsten tussen burgers en/of ondernemingen. Zo kan bijvoorbeeld een conflict ontstaan over het toepasselijke recht wanneer een Nederlandse Burger een overeenkomst sluit met een Belgische onderneming. Boek 10 BW bepaalt in dergelijke gevallen hoe moet worden omgegaan met de situatie door onder meer te verwijzen naar internationale verdragen waarin is bepaald welk recht van toepassing is.