Beginselen uit het Burgerlijk Procesrecht
Het burgerlijk procesrecht is voor onze rechtsorde van groot belang. De regels en beginsel die binnen dit rechtsgebied gelden zijn al veel mensen tot nut geweest en zorgen tevens voor goede waarborgen in onze rechtssysteem. In dit artikel een aantal belangrijke beginselen van ons procesrecht uitgewerkt en uitgelegd.
Inleiding
Procesrecht kan alleen bestaan wanneer hier goede en zorgvuldige regels over bestaan. Zonder waarborgen en beginselen kan men geen rechtspreken. Daarom is het van groot belang dat ons burgerlijk procesrecht omringt wordt door voorschriften en beginselen die de rechten van de burger waarborgen. In ons recht kennen we tal van beginselen waaraan iedereen, en vooral de rechter, zich zal moeten houden. Veel van deze waarborgen zijn vastgelegd in ons wetboek,vooral in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en in het wetboek op de Rechterlijke Organisatie (Ro). Een groot deel van de beginselen uit het procesrecht zijn echter ook opgenomen in art. 6 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De instructies uit art. 6 EVRM zijn voor een groot deel gericht op onze overheid, die er voor moet zorgen dat de privaatrechterlijke procedure goed verloopt en goed wordt ingericht.
Een aantal waarborgen uit art. 6 EVRM zijn: het recht op een eerlijk proces, het recht op een openbare behandeling van dit proces, de zaak wordt binnen een redelijke termijn behandeld en berecht worden door een onpartijdige rechter. Een aantal van deze beginselen is na de inwerkingtreding van het Verdrag van de Europese Unie opgenomen in ons wetboek, in Rv. Andere beginselen waren al opgenomen in ons wetboek. Deze beginselen zijn tegenwoordig te vinden in art. 19 tot en met art. 35 Rv. Zo kennen we het beginsel van hoor en wederhoor, de openbare behandeling van een zaak, de redelijke termijnen en de motivering van een uitspraak. Deze beginselen gelden (zoals gezegd) meestal tussen rechter/overheid en burger, soms zelfs tussen burgers onderling.
De beginselen
Toegang tot de rechter
Een belangrijk instrument van de burger om zichzelf te beschermen tegen de overheid en/of tegen een burger, is de toegang tot de rechter. Dit recht is vastgelegd in art. 17 Grondwet en in art. 6 EVRM. Daarom is het nodig dat een civiele procedure zo gemakkelijk mogelijk is voor de burger en ook wezenlijk openstaat voor hem of haar. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat er wel toegang is tot een rechter, maar dat het financieel gewoon niet uit kan om naar de rechter te stappen, omdat bijvoorbeeld de griffierechten (moet betaald worden voor elke procedure) erg hoog zijn. Dan is er dus geen wezenlijke toegang tot die rechter. Ook kan het zo zijn dat de burger geen advocaat kan betalen en daardoor geen toegang heeft tot de rechter, vooral als er geen rechtsbijstand wordt verleend. Dit mag dus ook niet, want het geeft wederom geen toegang tot de rechter.
Hoor en wederhoor
In art. 6 EVRM wordt onder andere gesproken van een eerlijke behandeling van de procespartijen. Onder deze eerlijke behandelingen vallen een aantal belangrijke beginselen: hoor en wederhoor, de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter, de motiveringsplicht van de rechter en de gelijkheid in procespositie. Hier eerst hoor en wederhoor.
Hoor en wederhoor is een zeer essentieel beginsel binnen het burgerlijk procesrecht. Dit beginsel wordt ook wel het verdedigingsbeginsel genoemd en ziet op een aantal zaken, zo zegt art. 19 Rv. Zo moeten partijen in een zaak beide de gelegenheid krijgen om hun standpunten naar voren te brengen en deze ook uit te leggen. Ook mogen partijen hun mening geven over alle zaken en documenten die tijdens de terechtzitting naar voren komen en mogen partijen op elkaars standpunten reageren. Door dit beginsel mag de rechter bijvoorbeeld bescheiden (zoals documenten) die tijdens de hoorzitting naar voren komen en blijkbaar niet door de wederpartij zijn ingezien, niet meenemen in de procesvoering. De wederpartij moet namelijk de mogelijkheid, voorafgaande aan het proces, krijgen om te reageren op alle stukken uit het geding. Ook mag de rechter geen gegevens voor zijn beslissing gebruiken die niet nadrukkelijk op de hoorzitting naar voren zijn gebracht. De partijen hebben er dan namelijk geen kennis van kunnen nemen, wat wel noodzakelijk is.
Gelijkheid in procespositie
Bij dit beginsel, ook wel de equality of arms genoemd, gaat het om de gelijkheid van de procespartijen. Het gaat hierbij natuurlijk om de processuele positie van de partijen. Dit beginsel ziet echter alleen op de positie van partijen, niet op andere fouten binnen het proces. Bij dit beginsel moet men denken aan onvoldoende neutraliteit van bepaalde aangestelde deskundigen die onderzoeken hebben gedaan met betrekking tot de rechtszaak. Ook ziet dit beginsel op het feit dat partijen eigenlijk alleen gehoord mogen worden als ze in elkaars nabijheid zijn, dus in principe tijdens de rechtszaak.
Motiveringsplicht
Ons wetboek kent een reeks van artikelen die allemaal reppen over de plicht tot motiveren: art. 121 Grondwet, art. 5 Ro, art. 30 Rv etc. Deze eis geldt voor de rechter. Hij moet bij zijn uitspraak altijd de gronden van zijn beslissing opgeven, dus motiveren. Dit is niet alleen van belang voor de partijen, die nu kunnen zien hoe de rechter tot zijn oordeel is gekomen, maar ook voor hogere rechters in geval van hoger beroep. Hierdoor worden willekeur en partijdigheid tegen gegaan, hogere rechters kunnen namelijk controleren wat de redenatie van de lagere rechter moet zijn geweest. In de motivering moet dan ook staan hoe de rechter tot zijn beslissing is gekomen en welke stellingen en handelingen van de partijen daarbij de doorslag hebben gegeven. De rechter moet namelijk in het burgerlijk procesrecht altijd beslissen op grond van wat partijen hem ter kennis hebben gegeven en niet anders. Door te motiveren legt de rechter dus ook verantwoording af.
De openbare behandeling van de zaak
Dit beginsel is vastgelegd in art. 6 EVRM en art. 121 Grondwet en probeert te bewerkstelligen dat alle processen openbaar worden gevoerd. Hier zijn natuurlijk uitzonderingen op, die ik hier buiten beschouwing wil houden. Dit beginsel zorgt er onder andere voor dat het publiek ook kan controleren hoe rechters rechtspreken, wat vaak zorgt voor meer vertrouwen in het recht en meer rechtszekerheid. De terechtzitting moet openbaar zijn, daarnaast ook de uitspraak. De beraadslaging van de rechter(s) in de raadkamer is echter niet openbaar en vindt in het geheim plaats.
De redelijke termijn
In het burgerlijk procesrecht bestaat de partijautonomie. Dit betekent dat partijen in principe zelf beslissen hoe, wanneer en wanneer niet wordt geprocedeerd. Echter moet men wel rekening houden met de redelijke termijnen die in Nederland gelden. Niet alleen de partijen moeten er voor zorgen dat de procedure zo snel mogelijk verloopt, natuurlijk ook de rechter moet hier borg voor staan. Het EVRM eist namelijk dat de rechter verantwoordelijkheid toont omtrent het proces en de voortgang hiervan. Zo moet de rechter ervoor zorgen dat partijen van te voren (voor de hoorzitting) moeten weten welke informatie ze moeten leveren. Ook het werken met deskundigen en getuigen moet zo snel mogelijk verlopen, art. 20 Rv. In art. 130 tot en met 134 Rv staan een aantal nadere regels over de redelijke termijnen.
Onafhankelijkheid en onpartijdigheid
De rechter moet, volgens art. 112 Grondwet en art. 6 EVRM, onafhankelijk en onpartijdig tegenover de partijen staan. Hierbij ziet de onafhankelijkheid op de relatie tussen de rechterlijke macht en de andere machten (uitvoerend en wetgevend). Dit wordt gewaarborgd door de inrichting en de bevoegdheden van de rechterlijke macht bij wet vast te stellen. Daarnaast kunnen rechters niet door een andere macht dan door zichzelf worden ontslagen. Naast de onafhankelijkheid gaat het ook om onpartijdigheid: subjectief en objectief. Bij subjectief moet gedacht worden aan de daadwerkelijke onpartijdigheid, zoals vooroordelen naar de partijen toe. Bij objectief moet gedacht worden aan de schijn van partijdigheid, wanneer een rechter bijvoorbeeld al eerder in de zaak kennis heeft genomen van het geding. Wanneer een partij onpartijdigheid vermoed, kan deze de rechtbank of rechter wraken (art. 36-39 Rv).