Wanprestatie: opschorting
Wanneer u een wederkerige overeenkomst met een ander sluit, nemen u en uw wederpartij beide verplichtingen op zich. Als uw wederpartij vervolgens de overeenkomst niet nakomt, wilt u natuurlijk niet met lege handen staan. U als partij bent dan geneigd om ook uw verplichting niet na te komen, dit kan en wordt ook wel opschorting genoemd.
De wet
Als uw wederpartij zijn of haar verplichtingen uit een overeenkomst niet of niet tijdig nakomt, kunt u uw eigen verplichtingen opschorten. Dit betekent dat u wacht met het uitvoeren van uw eigen prestatie uit een overeenkomst, totdat uw wederpartij nakomt. Verwar echter de opschorting niet met de ontbinding. Bij ontbinding vervalt uw verplichting samen met die van de wederpartij, bij opschorten wacht u met uw verplichting totdat de wederpartij nakomt.
Allereerst kent de wet in het burgerlijk wetboek een algemeen artikel over de opschorting, artikel 52 van boek 6 van het Burgerlijk wetboek (BW). Volgens dit artikel kan de schuldeiser opschorting vorderen als de vordering van de schuldeiser en de schuld van de schuldenaar voldoende samenhang hebben. Deze voldoende samenhang wordt in lid 2 van hetzelfde artikel nader bepaald en wordt wel connexiteit genoemd. Er moet sprake zijn van verbintenissen die over en weer voortvloeien uit de dezelfde rechtsverhouding (recht op afgifte van een zaak, restitutieverplichtingen uit ontbinding etc.) en daarnaast kan er sprake zijn van een tweede vereiste: als partijen regelmatig met elkaar zaken hebben gedaan. Er moet dus meerdere keren door partijen zijn onderhandeld en zijn samengewerkt. Pas als aan deze twee zaken is voldaan, mag er gekeken worden of er recht bestaat op opschorting.
Ten tweede stelt de wet een andere basis voor het opschortingsrecht, namelijk in artikel 262 van boek 6. In dit artikel staat de opschorting in geval van een wederkerige overeenkomst op grond van artikel 261 van boek 6. Deze vorm van opschorting geldt dus alleen als de wederpartijen elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn, beide partijen hebben een verplichting tegenover elkaar. Met het eerder genoemde artikel 52 was de eis van wederkerigheid niet vereist. In artikel 262 wordt aan de connexiteit een strenger eis gesteld dan in artikel 52. In artikel 262 moet er meer samenhang bestaan tussen de twee rechtsvorderingen van de partijen. In het artikel staat namelijk dat er sprake moet zijn van twee tegenover elkaar staande verplichtingen. Pas als aan de eis van connexiteit is voldaan, kan men gaan kijken of opschorting kan plaatsvinden.
De opschorting
Opschorting heeft twee verschillende functies. Allereerst is het een handig middel om de wederpartij tot nakoming te dwingen. Door je eigen prestatie niet te leveren, omdat de andere ook niet levert, kan de wederpartij geneigd zijn toch sneller te leveren. Als tweede geldt het opschortingsrecht als zekerheid voor de schuldenaar. Er hoeft namelijk alleen gepresteerd te worden als de ander dit ook doet, anders kan worden opgeschort.
Het opschortingsrecht kan worden aangepast, bijvoorbeeld door het te beperken of uit te breiden in het gesloten contract. Dit kan echter alleen bij niet-consumenten. Consumenten krijgen namelijk bescherming door artikel 236 sub c van boek 6. Dit artikel rept over de algemene voorwaarden die onredelijk bezwarend kunnen zijn voor de burger. Het recht van opschorting mag niet in de algemene voorwaarden worden beperkt of helemaal weg worden gelaten. Bij niet-consumenten mag dit door afspraak dus wel!
Men kan pas opschorten als men een opeisbare vordering heeft. Hiermee wordt bedoeld dat duidelijk moet zijn dat er een voerdering is en in sommige gevallen ook hoeveel die vordering is. Dit laatste hoeft in beginsel niet! Daarnaast is het van belang om te weten of men ook kan opschorten bij een gedeeltelijke of een onjuiste nakoming van de prestatie van de schuldenaar. Opschorting van de eigen prestatie kan dan onredelijk worden geacht, omdat soms een kleine tekortkoming in de nakoming van een verbintenis niet mag leiden tot een gehele opschorting van de prestatie. Artikel 262 lid 2 van boek 6 vertelt ons dat opschorting mag als de tekortkoming haar rechtvaardigt. Omdat dit een mooie uitwerking is van de redelijkheid en billijkheid (rechtvaardigen), geldt deze bepaling ook voor het algemene artikel over de opschorting. Hierbij een klein voorbeeldje. Wanneer iemand een computer geleverd krijgt en na de levering ontdekt dat de computer niet naar behoren werkt, kan hij zijn prestatie opschorten door de koopsom van de computer niet te betalen. Echter, wanneer deze persoon de computer wel onder zich houdt, klopt er iets niet. Hierbij moet u dan vervolgens kijken naar twee punten: moet de computer zelf terug worden gebracht of moet de leverancier deze ophalen en is het gedrag van de persoon die de computer onder zich houdt te zien als een acceptatie van de kapotte computer. Wanneer sprake is van het laatste geval, is opschorting natuurlijk niet meer mogelijk.
Artikel 53 van boek 6 vertelt ons dat de opschorting ook werkt tegen een mogelijke schuldeiser van de wederpartij, denk hierbij aan situaties van bijvoorbeeld faillissement. Artikel 54 van boek 6 zegt meer over de drie gevallen waarin opschorting niet mogelijk is. Een belangrijke is sub b: wanneer nakoming onmogelijk is geworden, kan niet worden opgeschort. Ook een belangrijk artikel is nummer 56 uit boek 6. Hierin staat dat opschorting ook na de verjaring van de vordering kan worden ingezet, verjaring zit met andere woorden opschorting niet in de weg!
Artikel 80 van boek 6 geeft de schuldeiser een erg belangrijke bevoegdheid. Wanneer een vordering namelijk nog niet opeisbaar is (partijen spreken af op 1 mei na te komen, maar het is nog maar 1 april), kunnen toch de gevolgen van niet-nakoming al van toepassing worden! Met andere woorden, de schuldeiser kan al voor de opeisbaarheid van de prestatie stappen tegen de schuldenaar ondernemen. Zo mag de schuldeiser bijvoorbeeld dankzij sub b door een mededeling van de schuldenaar al van te voren de prestatie opschorten, ook al is de prestatie nog helemaal niet opeisbaar. Ook sub c speelt een belangrijke rol bij de opschorting, omdat dit samenhangt met artikel 263 van boek 6. Dit artikel spreekt over de onzekerheidsexceptie. Beide artikelen zien er op, dat wanneer de prestatie nog niet opeisbaar is, toch al kan worden opgeschort. De schuldeiser moet er dan wel in redelijkheid van uit zijn gegaan dat de prestatie niet meer of niet deugdelijk zal worden nagekomen. Bij beide artikelen moet het er ook nog om gaan, dat de feiten naderhand, dus na het sluiten van de overeenkomst, pas duidelijk zijn geworden. Is dit niet zo, dan gelden de artikelen niet, want dan had dit gewoon in het contract kunnen worden opgenomen.
© 2010 - 2024 Maria_louise91, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Succesvol een klacht indienenDoor zorgvuldig te bepalen wat u in uw klachtenbrief gaat vermelden, kunt u effectiever klagen. U moet met een goed verh…
Bronnen en referenties
- 'Verbintenissenrecht algemeen', Prof. mr. C.J.H, Brunner, mr. G.T. de Jong, tweede druk.