Vennootschap in oprichting (i.o.)
De vennootschap ontstaat op het moment dat de notariële akte wordt verleden. Desalniettemin komt het vaak voor dat al voor dit moment naar buiten blijkt van de vennootschap in wording. Dit doet zich voor wanneer de oprichter, of een door hem ingeschakelde derde, voorafgaand aan de oprichting, namens de op te richten vennootschap handelingen verricht. Is de vennootschap echter aan de voorafgaande handeling gebonden?
Casus
Op 3 maart 2012 besluiten Aad, Bert, Cees en Diederick tot de oprichting van BV Zop. Cees en Diederick worden als bestuurders aangesteld. Daarnaast nemen ze alle vier aandelen in de BV. Op 10 maart 2012 huurt Bert namens de BV i.o. een kantoorpand en koopt Aad namens de BV i.o. een bedrijfswagen. Op 28 maart 2012 wordt de BV opgericht en op 28 april 2012 ingeschreven in het handelsregister.
Vraag: is BV Zop na oprichting aan de rechtshandelingen van Aad en Bert gebonden?
Gebondenheid
In art. 2:93 en 2:203 BW wordt gesproken over handelingen namens de op te richten vennootschap. Art. 2:93 BW heeft betrekking op de NV en art. 2:203 BW heeft betrekking op de BV.
Gebondenheid ontstaat op
twee manieren:
1: Directe gebondenheid (lid 4):
De oprichters kunnen de vennootschap in de akte van oprichting slechts verbinden door:
- Uitgifte van aandelen;
- Aanvaarden van stortingen daarop;
- Aanstellen bestuurders;
- Benoemen van commissarissen en
- Het verrichten van rechtshandelingen als bedoeld in art. 2:94/204 lid 1 BW.
Het betreft hier binden van de vennootschap door de
oprichters bij de oprichting van de vennootschap. Indien een oprichter hierbij onvoldoende zorgvuldigheid betracht, kunnen zij aansprakelijk zijn op grond van art. 2:9 en 2:248 BW. Dat is bijvoorbeeld het geval indien bij de akte van oprichting een bestuurder wordt aangesteld met een onverantwoord hoog salaris.
2: Gebondenheid door bekrachtiging (lid 1):
De vennootschap is gebonden indien de rechtshandeling na oprichting wordt bekrachtigd. De bekrachtiging kan uitdrukkelijk of stilzwijgend geschieden. Stilzwijgende bekrachtiging kan geschieden, teruggekoppeld op de casus, door bijvoorbeeld in het kantoorpand te blijven zitten. Slechts en alleen rechtshandelingen kunnen worden bekrachtigd, dus bijv. geen onrechtmatige daad.
Gebondenheid ontstaat, in tegenstelling tot directe gebondenheid, in dit geval
na oprichting; de bekrachtiging dient dus te geschieden door de
bestuurders.
Deze vorm van gebondenheid biedt bescherming voor de vennootschap tegenover derden: er hoeft immers niet bekrachtigd te worden. Als er niet wordt bekrachtigd is de vennootschap namelijk niet gebonden. De bestuurders kunnen dus van geval tot geval beslissen of bekrachtiging wel verstandig is. Indien de bestuurders niks van zich laten horen, kan krachtens art. 3:69 BW een onmiddellijk belanghebbende de vennootschap een redelijke termijn voor de bekrachtiging stellen.
Handelende persoon/personen
Art. 2:93/203 lid 2 BW bepaalt dat degenen die een rechtshandeling verrichten namens een op te richten vennootschap hoofdelijk verbonden zijn, totdat de vennootschap na haar oprichting de rechtshandeling heeft bekrachtigd. Door de bekrachtiging treedt de aansprakelijkheid van de vennootschap in en vervalt de aansprakelijkheid van de handelende persoon/personen. Deze bepaling is ter bescherming van de wederpartij.
Casus: stel dat op 10 april 2012 de rechtshandelingen van Aad en Bert worden bekrachtigd. Van 10 maart tot 10 april zijn Aad en Bert dus hoofdelijk verbonden en dus kan de wederpartij hen persoonlijk aanspreken, als ware zij partij. Vanaf 10 april is de vennootschap aansprakelijk.
Daarnaast bepaalt lid 3 dat indien de vennootschap haar verplichtingen uit de bekrachtigde rechtshandeling niet nakomt, zijn degenen die namens de op te richten handelden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die de derde dientengevolge lijdt, indien zij wisten of redelijkerwijs konden weten dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen, onverminderd de aansprakelijkheid terzake van de bestuurders wegens de bekrachtiging.
Het vermoeden van wetenschap wordt aanwezig geacht, wanneer de vennootschap binnen een jaar na de oprichting in staat van faillissement wordt verklaard.
Casus: stel dat BV Zop de rechtshandelingen van Aad en Bert heeft bekrachtigd, maar haar verplichtingen daaruit niet nakomt. In dat geval zijn Aad en Bert slechts aansprakelijk indien BV Zop voor 28 maart 2013 in staat van faillissement wordt verklaard. Om onder hun aansprakelijkheid uit te komen dienen zij tegenbewijs te leveren dat zij van het faillissement niets wisten en ook redelijkerwijs niets konden weten.
Bestuurders
Lid 3 heeft het over ‘(…) onverminderd de aansprakelijkheid terzake van de bestuurders wegens de bekrachtiging.’ Dit houdt in dat de bestuurders bij de bekrachtiging ook over een zekere mate van zorgvuldigheid moeten beschikken. Indien zij wisten of redelijkerwijze kon weten dat de vennootschap haar verplichtingen uit de rechtshandeling niet zou kunnen nakomen, zijn zij aansprakelijk jegens de
rechtspersoon op grond van lid 3 jo. 2:9, 2:138/248 BW.
Echter zij kunnen ook aansprakelijk zijn jegens de
wederpartij op grond van een onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Dit is uitgemaakt in het arrest
Hoekstra (HR 28 maar 1997, NJ 1997, 582). Daarin heeft de Hoge Raad beslist dat: ‘bekrachtiging kan – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – een onrechtmatige daad opleveren, waarbij onder meer van belang kan zijn of de bestuurder ten tijde van de bekrachtiging wist of redelijkerwijs kon weten dat de vennootschap haar verplichtingen uit de rechtshandeling niet zou kunnen nakomen.
Casus: vanwege de bekrachtiging van 10 april 2012 door de bestuurders, te weten Cees en Diederick, kunnen zij aansprakelijk zijn jegens de rechtspersoon (2:9 BW), te weten BV Zop, en tegenover de wederpartij van Aad en/of Bert op grond van een onrechtmatige daad (6:162 BW). Ze zijn alleen aansprakelijk als zij wisten of redelijkerwijze kon weten dat de vennootschap haar verplichtingen uit de rechtshandeling niet zou kunnen nakomen
Samengevat
Aansprakelijkheid voor bekrachtiging:
- 2:93/203 BW lid 3 1ste gedeelte 1ste zin = handelende persoon/persoon ‘ten tijde van de rechtshandeling’;
- 2:93/203 BW lid 3 2de gedeelte 1ste zin = bestuurder ‘wegens de bekrachtiging’.
Handelen namens een vennootschap i.o.
Het is niet altijd duidelijk of men handelt namens een op te richten vennootschap. In de praktijk wordt vaak gehandeld onder naam ‘BV i.o.’ of ‘NV i.o.’ Het moet in ieder geval voor de wederpartij kenbaar zijn dat men namens een op te richten vennootschap handelt. Want is niet namens een ‘BV i.o.’ of ‘NV i.o.’ gehandeld of was dit voor derden niet kenbaar dan is bekrachtiging door de BV of NV niet mogelijk!