Leerstukken: daderschap
Een van de leerstukken in het materiële strafrecht is die van daderschap. Er zijn verschillende vormen van daderschap te onderscheiden, waarvan er een functioneel daderschap betreft. Het criteria hiervoor is in de rechtspraak ontwikkelt, middels het IJzerdraad-arrest.
Fysiek daderschap
Zoals gezegd kan daderschap verschillende vormen aannemen, een daarvan is fysiek daderschap. Deze vorm kan weer verschillende vormen aannemen, zie art. 47 lid 1 Sr. Met fysiek daderschap wordt bedoelt dat degene die de handeling feitelijk en eigenhandig verrichte of niet optrad, de – in beginsel – strafrechtelijke aansprakelijk is. De verdachte vervult zelf de delictsomschrijving.
Functioneel daderschap
Bij functioneel daderschap gaat het erom dat iemand die niet (of weinig) zelf fysiek een strafbepaling heeft overtreden toch als strafrechtelijk aansprakelijke kan worden gezien omdat hij voor die gedraging verantwoordelijk is. Dit komt hoofdzakelijk voor als er een strafbaar feit is gepleegd in verband met een rechtspersoon, want dan kunnen de rechtspersoon, de feitelijk leidinggever en de opdrachtgever als dader worden aangemerkt op basis van art. 51 Sr.
Bij functioneel daderschap wordt op basis van een bepaalde criteria de gedraging van de feitelijke pleger ook aan iemand anders toegerekend. Dit criteria, beschikkingsmacht en aanvaarding, is door de Hoge Raad uitgewerkt in het
IJzerdraad-arrest uit 1954. Het IJzerdraad-arrest heeft specifiek betrekking op het toerekenen van gedragingen aan natuurlijke personen, niet op daderschap van rechtspersonen (komt later aan de orde).
Relevante feiten:
Een ondergeschikte voerde strafbare handelingen uit, namelijk het opgeven van valse gegevens op een exportvergunning terwijl de baas van de ondergeschikte (de eigenaar de eenmanszaak) daarvan niet op de hoogte was. De eigenaar van het kleine exportbedrijf werd vervolgd vanwege het overtreden van het Deviezenbesluit 1945. Het verweer van de hem was dat hij het niet zelf had ingevuld, doen toekomen en uitgevoerd en dat er bovendien niet kan worden gesteld dat hij opzet had.
Oordeel Rechtbank Arnhem:
De rechtbank verwierp het verweer omdat ‘hetgeen in een eenmanszaak door ondergeschikten als Z in hun dienstbetrekking ingevolge hun algemene opdracht in de sfeer van die zaak wordt verricht, geacht moet worden door de eigenaar van de eenmanszaak te zijn verricht’.
Oordeel Hof Arnhem:
Het hof overwoog in het algemeen dat bedrijven die economisch iets bewerken, zoals i.c. een eenmanszaak, steeds vaker handelen middels andere personen (‘waarin steeds vaker personen handelingen niet rechtstreeks doch door een of meer tussenkomende personen verrichten’). Dit brengt, volgens het hof, met zich mee dat: ‘als ‘pleger’ van die handelingen wordt aangemerkt de eigenaar van het bedrijf, die economisch bewerkt dat die verboden handelingen geschieden, ook al is die eigenaar van het verrichten van de verboden handelingen niet op de hoogte en al heeft hij daartoe geen bijzondere opdracht aan zijn persoon gegeven’.
Volgens het hof is de eigenaar strafrechtelijk aansprakelijk omdat de ondergeschikte, de exportmanager, in zijn dienstbetrekking binnen de kring van het bedrijf handelde.
Oordeel Hoge Raad:
De Hoge Raad casseert de uitspraak van het hof en bepaalt: ‘De handelingen van ondergeschikten, zoals het uitvoeren van goederen, zouden dan slechts als handelingen van verdachte kunnen worden aangemerkt ‘indien verdachte erover vermochte te beschikken, of die handelingen al dan niet plaatsvonden, en deze behoorden tot de zodanige, welker plaatsvinden blijkens den loop van zaken door verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaard’.’
Volgens de Hoge Raad had de verdachte wel beschikkingsmacht, omdat hij de baas was van de exportmanager. Het probleem zat hem echter bij het aanvaardingscriterium. De eigenaar had namelijk niet verklaard dat hij de gedragingen van zijn exportmanager of soortgelijke gedragingen had aanvaard.
Latere rechtspraak
In de zaken
Furazolidon en
Aflatoxinpinda gebruikte de Hoge Raad niet de IJzerdraad-criteria van beschikking en aanvaarding. In deze zaken paste de Hoge Raad niet meer het aanvaardingscriterium toe wanneer een ander uit hoofde van een dienstbetrekking als ondergeschikte handelt of wanneer een gedraging in het kader van de normale bedrijfsvoering wordt verricht. Slechts het objectieve criterium, beschikkingsmacht, werd nog toegepast om daderschap vast te stellen.
Daderschap van rechtspersoon
Criteria voor daderschap van rechtspersonen gaf de Hoge Raad in het
Drijfmest-arrest uit 2004. Het gaat er in dit arrest om wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid aan een rechtspersoon kan worden toegerekend. Belangrijk is hierbij dat de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De Hoge Raad overwoog:
‘3.4 (…) Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- Het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- De gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon
- De gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
- De rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. (…)’
Feitelijk leidinggeven
Voor leidinggeven zijn noodzakelijk een zekere macht, invloed en verantwoordelijkheid vereist ten opzichte van het strafbare feit dat door de ondergeschikte is begaan. Juridische verhoudingen (baas/werknemer) zijn echter niet vereist. Iemand die dus formeel geen enkele zeggenschap heeft binnen een rechtspersoon, kan toch feitelijk leiding hebben gegeven aan een strafbaar feit dat door de ondergeschikte is begaan en dus worden gezien als dader.
Dit is uitgewerkt door de Hoge Raad in het arrest
Slavenburg II waarin het gaat om de vraag wat minimaal vereist is om iemand als feitelijk leidinggever te mogen beschouwen:
- '5.1.1. Van feitelijk leiding geven aan verboden gedragingen kan onder omstandigheden sprake zijn indien de desbetreffende functionaris – hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden – maatregelen ter voorkoming van deze gedragingen achterwege laat en bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedragingen zich zullen voordoen. In deze situatie wordt de zojuist bedoelde functionaris geacht opzettelijk de verboden gedragingen te bevorderen.
- 5.1.2 De bewuste aanvaardingen van de aanmerkelijke kans als onder 5.1.1. bedoeld kan zich te dezen voordoen, indien hetgeen de verdachte bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de bank rechtstreeks verband hield met de in de kennisgeving van verdere vervolging verboden gedragingen.’