De procedure bij de rechtbank
Een procedure bij de rechtbank start bij het aanhangig maken van de zaak door middel van het versturen van een dagvaarding. Na deze handeling zullen er nog een aantal andere handelingen volgen voordat de zaak daadwerkelijk voor de rechter komt op een terechtzitting. Zo kennen we de conclusie van antwoord, waarbij de tegenpartij reageert op de stellingen van de eisende partij. In dit artikel een aantal belangrijke aspecten van de procedure bij de rechtbank, sector civiel.
Inleiding
Met het uitreiken van de dagvaarding door de eiser aan de gedaagde, wordt het geding aanhangig gemaakt. Hierna is het aan de eiser om de datum voor de zitting bij de rechtbank in te schrijven op de rol. De datum waarop de zitting plaatsvindt, wordt de roldatum genoemd. Op de zitting is het zaaks dat de gedaagde verschijnt, anders riskeerd hij dat de vordering van de eiser wordt toegewezen en het vonnis bij verstek wordt gewezen. Voordat men echter op een zitting verschijnt, kan de gedaagde antwoorden op de dagvaarding van de eiser door middel van een conclusie van antwoord te geven.
De conclusie van antwoord
De conclusie van antwoord is een reactie van de gedaagde op de dagvaarding van de eiser. In de dagvaarding heeft de eiser namelijk zijn juridische en feitelijke stellingen, bewijzen en standpunten al uitdrukkelijk uit een gezet. Ditzelfde kan de gedaagde doen in de conclusie van antwoord, art. 128 lid 2 Rv. Dit document is schriftelijk en is van groot belang voor de gedaagde. Hierin staan dus zijn standpunten, goed onderbouwd en vaak met bewijsmiddelen. In dit document moet de gedaagde de rechter goed en volledig informeren over de stand van zaken. Het kan namelijk zo zijn, dat dit het enige document is waarin de gedaagde zijn standpunten, bewijzen en tegeneisen kan instellen. Het is daarom van belang dat de gedaagde alle relevante zaken geeft in de conclusie van antwoord.
In de conclusie van antwoord zal de gedaagde over het algemeen de stellingen van de eiser ontkennen. De stellingen van de eiser zal hij proberen te weerleggen met eigen stellingen en bewijzen. Wanneer de gedaagde een bepaalde stelling bekend, of er niks over zegt, dan zal de rechter over het algemeen aannemen dat deze feiten waar zijn. De gedaagde kan ook kiezen voor referte. Hierbij zegt de gedaagde zich te willen refereren aan de uitspraak van de rechtbank, hiermee neemt de gedaagde een lijkdelijke positie in. De gedaagde hoopt dat hij hierdoor niet in de proceskosten wordt veroordeeld als hij de rechtzaak verliest. De erkenning van een feit kan achteraf niet meer worden ingetrokken, ook niet in hoger beroep of in cassatie. Dit kan alleen als de stellingen niet in vrijheid zijn afgelegd of als er sprake is van dwaling, art. 154 lid 2 Rv.
Er zijn een tweetal verweren die de gedaagde kan voeren in zijn conclusie van antwoord: de formele en de materiële verweren. De formele verweren gaan vooral over de processuele zaken omtrent de rechtzaak, zoals de bevoegdheid van de rechter in het geding. De materiële verweren zijn alle andere verweren die over de rechtzaak gaan, zoals de inhoudelijke verweren (onrechtmatige daad, wanprestatie etc.). Aan de verweren van de gedaagde zijn eisen gesteld: ze moeten gemotiveerd zijn, ze moeten geconcentreerd zijn en ze moeten de bewijsmiddelen van vermelden.
De conclusie van antwoord moet allereerst gemotiveerd zijn, zo zegt art. 128 lid 2 Rv, dat hij met reden moet zijn omkleed. Er geldt dat als de gedaagde meer weet over een bepaalde zaak, hij een bepaalde eis of stelling beter moet motiveren. Als de gedaagde niet slaagt in een juiste motivatie van een eis of stelling, kan de rechter een bepaald feit als vaststaand aanmerken, art. 149 lid 1 Rv. Art. 128 Rv kan er ook toe leiden dat de gedaagde een mededelingsplicht heeft ten op zichte van de eiser. Als de gedaagde bijvoorbeeld over veel meer informatie beschikt dan de eiser, kan de gedaagde verplicht zijn dit bewijs te leveren aan de eiser.
De gedaagde moet naast motiveren zijn eisen ook concentreren. De wet maakt in art. 128 lid 3 Rv onderscheid tussen twee verweren voor de gedaagde: exceptieve of principale verweren. De exceptieve verweren zijn verweren omtrent de processuele zaken in het geding. Deze verweren komen overeen met de formele verweren die hierboven besproken zijn. De exceptieve verweren mogen alleen maar in de conclusie van antwoord worden aangekaart. De principale verweren hebben meer te maken met de eisen gesteld in het geding en met de inhoud van het geding. Deze verweren mogen later in het geding nog worden opgeworpen, ook nog in hoger beroep. Zaken omtrent de relatieve bevoegdheid zijn exceptieve verweren, zaken omtrent de absolute bevoegdheid zijn principale verweren. Wordt een exceptief verweer later dan in de conclusie van antwoord nog opgeworpen, dan wordt het verweer niet meer bekeken door de rechter.
Als laatste moet de gedaagde de bewijsmiddelen die zij heeft in de conclusie van antwoord opnemen. Doet de gedaagde dit niet, dan kan de rechter later als nog bevelen bewijs te leveren.
De comparitie na antwoord
De comparitie na antwoord, ook wel de comparitie van partijen genoemd, vindt over het algemeen plaats na de conclusie van antwoord van de gedaagde. De rechter beveelt bij een comparitie beide partijen voor hem te verschijnen. Dit hoeft niet altijd, art. 131 Rv. Er zijn twee soorten comparities in de wet geregeld: de schikking en de inlichtingen. Bij de schikking roept de rechter partijen op om samen te onderhandelen en zo zonder vonnis tot een oplossing te komen, zich te schikken, art. 87 Rv. Bij de inlichtingen zal de rechter partijen vragen om meer informatie te leveren zodat hij op de juiste wijze kan beslissen. Lukt het de partijen om te schikken, dan zal er een proces-verbaal worden opgemaakt en zal dit een executoriale titel opleveren. Daarnaast kan binnen deze comparitie worden besloten hoe de rest van de procedure zal verlopen.
Conclusies van repliek en dupliek
Als na de comparitie van partijen nog geen overeenstemming is bereikt en de rechter nog niet tot een eindvonnis kan komen, kan er schriftelijk worden doorgeprocedeerd. Zo kunnen de partijen gelegenheid krijgen om te reageren op elkaar stellingen bij repliek en bij dupliek. Na deze repliek en dupliek kan de rechter beslissen dat de partijen nog gelegenheid krijgen om te pleiten, tegen elkaar op te komen. Dit lijkt op de comparitie na antwoord. Als de rechter echter van mening is dat partijen hun standpunten voldoende hebben uit een gezet bij de comparitie, dan kan er niet meer gepleit worden.
De termijnen
De rechter moet er op toezien dat de procedure niet te lang duurt. Dit staat in art. 6 EVRM en tevens in art. 133 Rv. De rechter bepaalt nu de termijnen van het nemen van de conclusies van partijen. Partijen kunnen hieromtrent om uitstel vragen, dit wijst de rechter alleen toe als dit het proces niet onnodig vertraagd. Als een bepaalde handeling niet binnen de termijn valt, vervalt de handeling in beginsel. De stellingen uit het voorafgaande document tellen nu als beslissend, ze blijven zonder tegenspraak en dit kan uitmaken in het geding.
Eis wijzigen
De eiser kan zijn eis ten alle tijden verminderen, mits de rechter nog geen vonnis heeft gewezen. Hierop kan de gedaagde geen bezwaar maken, wat in de regel ook niet voor zal komen, omdat het om een vermindering van de eis gaat, art. 129 Rv. Ook mag de eiser zijn eis veranderen of vermeerderen, zegt art. 130 Rv, dit ook weer voordat de rechter vonnis heeft gewezen. Dit wijzigen kan enkel schriftelijk gebeuren bij conclusie of bij akte. Tegen dit laatste kan de gedaagde zich wel verweren, dit ook bij conclusie of bij akte. Het bezwaar is dan gegrond op de goede procesorde: de gedaagde wordt zo in zijn verweer bemoeilijkt of het geding wordt onredelijk vertraagd. Als de rechter beslist de verandering of vermeerdering goed te keuren, staat hiertegen geen beroep open.
Schorsing van het geding
Schorsing van het geding is het onderbreken van de rechtzaak om een goede reden. Handelingen door partijen die tijdens de schorsing worden uitgevoerd zijn ongeldig, art. 225 lid 3 Rv. Een schorsing kan worden gevorderd of van rechtswege intreden. Hervatting van het geding kan en het geding begint dan weer op het moment dat het geeïndigd is.