Wanprestatie: het boetebeding
Niet-nakoming van een verbintenis, oftwel wanprestatie, komt vrij vaak voor. Vele partijen houden er dan ook bij het sluiten van bijvoorbeeld een overeenkomst rekening mee dat de wederpartij tekort komt in de nakoming van een verbintenis. In zulke gevallen wordt er in de overeenkomst een boetebeding gevestigd. Dit geeft van te voren aan hoeveel partijen elkaar verschuldigd zijn als er een tekortkoming in de nakoming ontstaat.
Het boetebeding en de wet
Het
boetebeding is een manier voor partijen om duidelijk, van te voren, afspraken te maken over hoe om te gaan met een mogelijke wanprestatie in de overeenkomst. Als een schuldenaar tekortschiet bij het nakomen van een verbintenis, staat al in het boetebeding aangegeven hoeveel de schadevergoeding zal gaan bedragen (. Het boetebeding is dus eigenlijk een vervanger voor de schadevergoeding welke uit de
wanprestatie voortvloeit. Het boetebeding kan echter ook strekken tot het verrichten van een andere prestatie. Zie ook:
Wanprestatie: omschrijving en wettelijk kader.
In de wet is het boetebeding geregeld in
artikel 91 van boek 6 van het Burgerlijk wetboek. Hierin vinden we dat het boetebeding twee functies kent: de schuldenaar aansporen tot presteren en de schuldenaar alvast een bedrag geven welke later als schadevergoeding kan worden opgeëist. Artikel 92 van boek 6 van het Burgerlijk wetboek bouwt op bovengenoemd artikel verder. Hierin staat dat als men twijfelt over de strekking van het gemaakte boetebeding, de schuldenaar bevoordeeld zou moeten worden. Lid 1 van dit artikel meldt dat de schuldeiser moet kiezen: hij kan nakoming van de prestatie vorderen bij wanprestatie of hij kan het boetebeding inzetten en de geldsom opvorderen. Het kan echter wel zo zijn dat de partijen al van te voren hebben afgesproken dat de schuldeiser niet hoeft te kiezen, dan is beide mogelijk. De artikelen over het boetebeding zijn dan ook van regelend recht. Lid 2 van artikel 92 vertelt u dat een boetebeding in plaats van de wettelijke schadevergoeding komt, in feite kan er dus naast het boetebeding geen schadevergoeding meer verkregen worden. Dit is echter ook weer afhankelijk van wat partijen met elkaar zijn overeengekomen. Lid drie leert ons dat een boete uit een boetebeding pas verschuldigd is als er sprake is van een wanprestatie: een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis.
Als er dan dus sprake is van wanprestatie, ontstaat direct de verplichting tot betalen van
schadevergoeding en dus ook tot het betalen van het boetebeding. Ook in het geval van een boetebeding is er sprake van een ingebrekestelling en van verzuim (
Wanprestatie: ingebrekestelling en verzuim). Er moet dus eerst weer gekeken worden naar de mogelijkheid of onmogelijkheid van de prestatie en daarna of ingebrekestelling en verzuim vereist zijn. Als verzuim van rechtswege (art. 6:83 BW) intreedt is vanzelf sprekend een ingebrekestelling niet nodig. Als een ingebrekestelling wel vereist is, moet volgens de wet een aanmaning worden gestuurd om de schuldenaar aan te zetten tot prestatie en hem op het boetebeding te wijzen. Als de schuldenaar in verzuim raakt, moet het boetebeding worden betaald. Ook als de schuldenaar gedeeltelijk niet presteert, is in beginsel de gehele boete verschuldigd. Dit kan echter worden beperkt door de partijafspraak of door matiging door de rechter.
Matiging door de rechter
Tijdens de onderhandelingen over een overeenkomst of contract wordt vaak niet gesproken over de hoogte van een bepaald boetebeding. Toch zijn deze boetebedingen vaak wel onderdeel van de overeenkomst, ook als daarover niet is onderhandeld. Dit kan soms leiden tot grote belastende boetes voor de wederpartij, waardoor dit als
onbillijk zou kunnen worden gezien! De wetgever heeft er daarom voor gekozen om een
matiging in de wetgeving aan te brengen in artikel 94 van boek 6 van het Burgerlijk wetboek. Uit lid 1 van dit artikel blijkt dat de schuldenaar bij de rechter om matiging kan vragen. Dit kan echter alleen als 'de billijkheid dit klaarblijkelijk eist'. Dit geeft aan dat de rechter zich terughoudend moet opstellen bij de toepassing van de matiging van een boetebeding. Zo wordt er bij dit aspect gekeken naar verschillende omstandigheden: de kennis van de partijen over het recht, de maatschappelijke positie van de partijen en de onderlinge verhoudingen tussen de partijen.
De rechter kan echter het boetebeding alleen verlagen als deze niet onder het bedrag van de wettelijke schadevergoeding komt. Vaak wordt overgegaan op matiging als er een groot verschil bestaat tussen de daadwerkelijke schade en dus de schadevergoeding en het bedrag gesteld in het boetebeding. De rechter gaat vaak ook over op matiging als er uit het boetebeding niet blijkt voor welke vormen van wanprestatie het beding gelding heeft. Een belangrijke regel daarnaast is dat de rechter alleen op matiging overgaat als de schuldenaar dit verlangt, dit mag dus niet ambtshalve gebeuren.