Burgerlijk procesrecht: gesloten stelsel van rechtsmiddelen
Het Nederlandse burgerlijk procesrecht kent een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Het is vaste rechtspraak dat een gerechtelijke uitspraak enkel door het daarvoor bestemde rechtsmiddel kan worden aangetast. Staat geen gewoon rechtsmiddel meer open, dan is de uitspraak definitief geworden, behoudens de mogelijkheden van de buitengewone rechtsmiddelen. Partijen kunnen slechts binnen een bepaalde termijn gebruik maken van de gewone rechtsmiddelen omwille van de rechtszekerheid (een algemeen rechtsbeginsel). Het rechtsmiddel dat te laat wordt ingezet, leidt bij strikte toepassing van de wettelijke regels dan ook tot niet-ontvankelijkheid. Je zou – gezien het gevolg – verwachten dat partijen ruim voor het verstrijken van deze termijn het rechtsmiddel inzetten. Het komt echter regelmatig voor dat partijen pas net voor het verstrijken van de rechtsmiddelentermijn het rechtsmiddel aanwenden of zoals in het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2017 pijnlijk duidelijk werd, te laat.
Inhoudsopgave
Twee soorten rechtsmiddelen binnen het gesloten stelsel van het burgerlijk procesrecht
Er valt een onderscheid te maken tussen de ‘gewone’ rechtsmiddelen en de ‘buitengewone’ rechtsmiddelen. Het grote verschil tussen de rechtsmiddelen is dat normaliter de buitengewone rechtsmiddelen slechts ter beschikking staan indien de partijen geen gebruik meer kunnen maken van de gewone rechtsmiddelen.
De gewone rechtsmiddelen
Binnen het spectrum van de gewone rechtsmiddelen kent de Nederlandse wet drie smaken, namelijk: verzet, hoger beroep en cassatie.
Verzet
Verzet is de mogelijkheid om tegen een verleend verstekvonnis op te komen. Het verstekvonnis is een vonnis dat door de rechter kan worden uitgesproken indien de gedaagde niet komt opdagen bij de zitting, terwijl de eiser aan alle formele voorschriften uit de wet heeft voldaan. De rechter zal in dergelijke gevallen de vordering van de eisende partij summier toetsen en als deze redelijk overkomt toewijzen. Met het verlenen van verstekvonnissen door de Nederlandse rechters wordt voorkomen dat gedaagden door niet te verschijnen makkelijk onder de vordering c.q. de rechtszaak uit kunnen komen.
Geen beroep mogelijk bij een verstekvonnis
Tegen het verleende verstekvonnis staat geen hoger beroep open voor de gedaagde. Immers, de zaak is niet werkelijk behandeld in eerste aanleg en hoger beroep is gericht op een behandeling in tweede instantie. De gedaagde tegen wie een verstekvonnis is verleend kan daartegen in verzet verkomen. Doet de gedaagde dit binnen de geldende rechtsmiddelentermijn (bij verzet vier weken), dan wordt de instantie heropend. De gedaagde kan dan alsnog bij de rechter reageren op datgene wat door de eisen partij is gesteld.
Hoger beroep en cassatie
Hoger beroep en cassatie zijn rechtsmiddelen die gebruikt worden om tegen een vonnis in beroep te gaan dat in eerdere aanleg is uitgesproken door de rechter. Aan het gebruik van de twee rechtsmiddelen zijn echter voorwaarden verbonden. Zo geldt voor beiden dat het instellen van het rechtsmiddel gebonden is aan een bepaalde termijn. Deze wordt ook wel de
rechtsmiddelentermijn genoemd en is in de regel drie maanden.
Financieel belang minimaal 1.750 euro
Voor het instellen van hoger beroep – en indirect cassatie – geldt dat er een financieel belang moet zijn van minimaal 1.750 euro. Vonnissen met een lager financieel belang zijn dan ook niet vatbaar voor hoger beroep (en cassatie). Hiermee wordt voorkomen dat minder belangrijke zaken de schaarse middelen van de Nederlandse rechtspraak (onnodig) belasten. In die zin staat het financiële belang in geen enkel opzicht in verhouding tot de kosten die worden gemaakt door de partijen en de Rechtspraak bij het hoger beroep.
Nieuwe behandeling en correct toepassing van het recht
Hoger beroep is het in tweede instantie geheel opnieuw behandelen van de zaak. Dit zorgt ervoor dat partijen tijdens het hoger beroep de mogelijkheid hebben om de grondslag van de vordering(en) aan te passen en nieuwe argumenten aan te dragen. Het hoger beroep kan daardoor een hele andere wending nemen dan het eerdere vonnis. Bij cassatie gaat deze vlieger echter niet op. Tijdens de cassatieprocedure is de Hoge Raad volledig gebonden aan de feiten en omstandigheden zoals deze ten tijde van het hoger beroep bekend waren. Daardoor kan de cassatierechter slechts toetsen of het recht op een correcte wijze is toegepast in de eerdere instanties.
De buitengewone rechtsmiddelen
Tegen vonnissen kan als er sprake is van bijzondere omstandigheden, ondanks het niet meer openstaan van gewone rechtsmiddelen, beroep worden aangetekend. In deze gevallen maakt men gebruik van de buitengewone rechtsmiddelen: herroeping of cassatie in belang der wet.
Herroeping
Een vonnis kan worden herroepen als de gewone rechtsmiddelen zijn uitgeput. Herroeping is slechts mogelijk op drie limitatieve gronden, namelijk:
- Het vonnis berust op bedrog dat door de wederpartij in eerdere instanties is gepleegd;
- Het vonnis berust op stukken waarvan is erkend dat deze vals zijn of dat de valsheid is vastgesteld bij vonnis;
- Na het vonnis stukken ter beschikking zijn gekomen aan een partij die door toedoen van de wederpartij zijn achtergehouden.
Binnen drie maanden
De herroeping moet worden ingesteld binnen drie maanden nadat de partij bekend is geworden met één van de hiervoor genoemde gronden. Laat de partij dit na, dan vervalt - door het verstrijken van de rechtsmiddelentermijn - de mogelijkheid tot herroeping van het vonnis.
Cassatie in belang der wet
Dit rechtsmiddel kan slechts door de procureur-generaal (P-G) bij de Hoge Raad worden ingesteld. De P-G zal overgaan tot cassatie in belang der wet als deze van mening is dat een bepaalde rechtsvraag moet worden beantwoord en de partijen zelf niet zijn overgegaan tot het instellen van cassatie. Cassatie in belang der wet komt met name voor bij vraagstukken die in lagere rechtspraak verschillend worden beantwoord of in de literatuur geen consensus bestaat over het juiste antwoord. Cassatie is dan het middel bij uitstek om de rechtseenheid binnen de Rechtspraak te verbeteren of noodzakelijk nieuw recht te vormen.
Verdieping: de rechtsmiddelentermijn
Zoals hiervoor al werd besproken kunnen rechtsmiddelen slechts gedurende een bepaalde termijn worden ingezet. Na het verstrijken van de zogenaamde 'rechtsmiddelentermijn' volgt niet-ontvankelijkheid van het beroep. Een goed voorbeeld van een situatie waarin de rechtsmiddelentermijn in het geding was is
de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2225).
In die zaak heeft de kantonrechter bij beschikking van
29 februari 2016 de verzoeken van de eisers afgewezen. Tegen deze beschikking zijn de eisers op
31 mei 2016 in hoger beroep gegaan. Volgens de gedaagde is het hoger beroep echter te laat ingesteld, omdat de rechtsmiddelentermijn aan het einde van de dag op
30 mei 2016 is geëindigd. Het gerechtshof volgt de zienswijze van de gedaagde en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De eisers gaan in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden om de uitspraak van het hof te vernietigen.
Drie situaties bij de rechtsmiddelentermijn
Alvorens de uitkomst van de procedure bij de Hoge Raad in deze zaak te bespreken is het goed om te kijken naar welke situaties zich kunnen voordoen bij het starten en eindigen van de rechtsmiddelentermijn bij de inzet van een rechtsmiddel.
Rechtsmiddelentermijn duurt exact drie maanden
De eerste en tevens meest eenvoudige situatie van de rechtsmiddelentermijn speelt indien de uitspraak is gewezen op een dag van de maand die niet de laatste dag van de maand is terwijl in de maand waarin de termijn afloopt dezelfde dag voorkomt. Een simpel voorbeeld hiervan is een uitspraak van 15 maart 2017. De beroepstermijn start op 16 maart 2017 en loopt tot en met 15 juni 2017. In die zin geldt dat de rechtsmiddelentermijn eindigt op het einde van de dag met hetzelfde nummer als het nummer van de dag van de uitspraak, doch steeds drie maanden later.
Rechtsmiddelentermijn duurt korter dan drie maanden
De tweede situatie betreft de gevallen waarin de uitspraak op de laatste dag van de maand is gedaan en de maand waarin de termijn afloopt niet diezelfde dag kent. Deze situatie doet zich slechts voor bij uitspraken op de datums: 31 januari, 31 maart, 31 augustus, 29 november (tenzij het jaar daarop een schrikkeljaar is) en 30 november. Wanneer dezelfde dag ontbreekt geldt dat de rechtsmiddelentermijn eindigt op de laatste dag van die betreffende maand. De bovenstaande data leiden dan tot respectievelijk 30 april, 30 juni, 30 november, 28 februari en 29 februari (bij een schrikkeljaar) als laatste moment voor het aanwenden van het rechtsmiddel en wordt daardoor
de facto de duur van de termijn ingekort.
Rechtsmiddelentermijn duurt langer dan drie maanden
Als laatste de situatie, zoals in dit geval, waarin de uitspraak wordt gedaan op de laatste dag van de maand terwijl de maand waarin de termijn afloopt langer doorloopt dan de maand van de uitspraak. Hierbij gaat het om vier bijzondere datums, namelijk: 28 februari, 29 februari (in een schrikkeljaar), 30 april en 30 september. De overeenkomende datums drie maanden later zijn: 28 mei, 29 mei, 30 juli en 30 december. Deze maanden tellen echter 31 dagen en de vraag rijst dan ook of de rechtsmiddelentermijn niet alleen vatbaar is voor een verkorting maar een verlenging ook mogelijk is.
De Hoge Raad heeft zich op 1 september 2017 uitgesproken over de mogelijkheid tot verlenging van de rechtsmiddelentermijn /
Bron: Sebastiaan Ter Burg, Flickr (CC BY-SA-2.0)
Arrest Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt in de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2017 (rechtsoverweging 3.4.3):
'dat met het aanwenden van het rechtsmiddel binnen drie maanden na de dag waarop de uitspraak is gedaan, slechts is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de dag van de uitspraak zelf niet meetelt, met als gevolg dat de termijn pas afloopt aan het einde van de daarmee overeenstemmende dag drie maanden later. De laatste dag van de bedoelde termijn is dan ook niet later gelegen dan drie maanden na de dag van de uitspraak zelf.'
Conclusie: geen verlenging mogelijk voor beroep
Als de uitspraak derhalve is gedaan op 28 februari, 29 februari (in een schrikkeljaar), 30 april of 30 september, dan loopt de termijn aan het einde van 28 of 29 mei, 30 juli of 30 december af, tenzij door de werking van de Algemene termijnenwet de beroepstermijn wordt verlengd. Deze regel sluit het best aan bij de rechtspraktijk en is tevens beter hanteerbaar dan het creëren van een nieuwe categorie uitzonderingen. Bij de hiervoor genoemde regel eindigt de termijn immers in beginsel steeds drie maanden later op het einde van de dag met hetzelfde nummer als de dag van de uitspraak. De enige uitzondering hierop is het geval dat de maand waarin de termijn afloopt niet een dag met hetzelfde nummer kent omdat zij korter is. In dat geval eindigt de beroepstermijn op het einde van de laatste dag van die specifieke maand.
Deze uitzondering is niet vreemd, omdat toegang tot de Nederlandse rechter (en dus ook rechtspraak in hoger beroep) een belangrijk onderdeel vormt van onze rechtsstaat. Een verkorting van de rechtsmiddelentermijn is met deze gedachte in het achterhoofd houdende een onwenselijke situatie.