Arbeidsomstandigheden (Arbo): vroeger en nu
Arbeidsomstandigheden en arbowetgeving waren niet altijd zo goed geregeld als nu het geval is. Integendeel de arbo wet zoals we die nu kennen is met moeite 10 jaar oud. Zowel werkgever als werknemer zijn verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden
Industrie
In de negentiende eeuw (1800-1900) kwam er meer industrie in ons land. Dit had vooral maken met de uitvinding van de stoommachine. Handarbeid werd meer en meer vervangen door machines. De koets was lange tijd snelste vervoermiddel geweest, nu kwamen sneltreinen. Stoomschepen passeerden op zee letterlijk de zeilschepen. Werkplaatsen groeiden
tot fabrieken. Op het platteland begonnen de boeren het land met machines te bewerken. De uitvinding van de stoommachine had de productie ingrijpend veranderd. Massaproductie zorgde voor een groeiende productie, maar voor de arbeiders was dat niet altijd een verbetering. Integendeel, de komst van een machine betekende vaak ontslag. Er ontstond werkloosheid en door het grote aanbod van arbeiders konden ondernemers de lonen laag houden. Zoiets als een wettelijk vastgesteld minimumloon was er nog niet. Wie wel werk had, moest genoegen nemen met omstandigheden waarvoor ze een werkgever tegenwoordig naar de gevangenis zouden sturen.
Enkele kenmerken van die periode:
- Werken in huis en in ambachtelijke werkplaatsen met gereedschappen en werktuigen werd vervangen door werken in fabrieken met machines en de lopende band; bijvoorbeeld het werk aan een spinnewiel thuis werd nu gedaan in de spinnerij van een textielfabriek.
- Voor het eerst werden arbeiders — elk met een deeltaak — massaal ondergebracht in grote hallen.
- Er waren nauwelijks wetten die arbeiders konden beschermen tegen slechte arbeidsomstandigheden.
- Alleen mensen met geld hadden stemrecht en die kozen eigen politieke vertegenwoordigers.
- Boeren gingen op hun bedrijven machines gebruiken. Veel landarbeiders werden daardoor werkloos en trokken van het platteland naar de steden in de hoop werk te krijgen in de fabrieken.
- Kleine stadjes groeiden uit tot grote fabriekssteden. Er ontstond daar overbevolking en woningnood.
- Er waren geen vakbonden.
Fabrieken en kantoren
- Fabrieksarbeiders hadden een 75-urige werkweek en geen dag vakantie. Alleen ‘s zondags kregen ze een halve dag vrij. Bij ziekte volgde meestal ontslag.
- In 1860 had een arbeidersgezin ongeveer € 18,00 (toen ongeveer f 40,00) per maand nodig om van te leven. Het loon voor het werk in de fabriek was echter maar € 1 3,50 (toen ongeveer f 30,00) per maand. Kinderen moesten daarom meewerken.
- Kinderen vanaf 9 jaar werkten vaak 12 uur per dag en soms ook ‘s nachts.
- Vrouwen verrichtten vaak ongeschoold werk, met werkdagen van soms 16 uur.
- Bij de fabrieken stonden de kantoren waar het administratieve werk werd gedaan. Ook hier waren de arbeidsomstandigheden niet best. Alleen de baas had een stoel. De bedienden stonden de hele dag of ze zaten op hoge krukken met een plankje als ruggensteun.
Leefwijze
De woon- en leefomstandigheden voor de arbeiders waren ook niet prettig:
Het eten was eenzijdig en bestond voornamelijk uit aardappelen. Eén keer per maand was er vis of een stukje vlees. Bij de broodmaaltijd at men één dubbele boterham met beleg, verder alleen droog brood. Een appel of een peer was een zeldzame traktatie.
Om de ellende te vergeten was er voor een arbeider weinig afleiding te vinden, behalve in de kroeg. Drankmisbruik onder de arbeiders kwam dan ook veel voor.
Veel mensen leefden in krotwoningen in nauwe steegjes. In Amsterdam leefde rond 1900 tien procent van de arbeiders in kelderwoningen van één vertrek waarvan de hoogte niet meer was dan 1,50 meter. Buiten was een wc-hok, bedoeld voor meerdere gezinnen. Water moest je halen bij de pomp.
Wie er beslist niet moest zijn, vertoonde zich niet in de oude volkswijken, vanwege de ziekten die er heersten. In de winter kwamen veel baby’s en ouderen om. De gemiddelde levensduur van een arbeider was ongeveer 35 jaar.
De roep om arbeidswetten
In het begin van de negentiende eeuw deed de regering weinig aan de slechte arbeids- en leefomstandigheden van de fabriekarbeiders. Het verschil met het leven van de deftige fabrikantenfamilies werd steeds groter. De ontevredenheid nam toe. Sommige politici gingen zich bezighouden met de oneerlijke verdeling van de welvaart. Arbeiders zouden zich moeten organiseren en stemrecht moeten krijgen, vonden ze.
Pas aan het eind van de negentiende eeuw begon het leven van de meeste mensen heel langzaam te verbeteren. Met name de arbeidsomstandigheden werden verbeterd. Dat kwam vooral door: de invloed van de vakbonden en sociale wetten van de regering.
De Wet op de Kinderarbeid In 1874 werd de Wet op de Kinderarbeid (kinderwetje van van Houten) ingevoerd. Hierin stond dat kinderen beneden de twaalf jaar geen arbeid mochten verrichten. Voor kinderen vanaf twaalf jaar was landarbeid of schoonmaakwerk wel toegestaan.
De eerste Arbeidswet
In de eerste Arbeidswet, die in 1889 werd ingevoerd, stond onder andere het volgende:
- een verbod op arbeid door kinderen beneden de twaalf jaar
- geen nachtarbeid en geen zondagsarbeid door vrouwen en jongeren
- vrouwen en jongeren mochten niet langer dan elf uur per dag werken
- de wet zou worden gecontroleerd door een arbeidsinspectie.
Behalve de Arbeidswet werd ook de Veiligheidswet ingevoerd, met regels over de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de werknemers. Er kwamen socialeverzekeringswetten.
Arbo
Arbo-wet betekent Arbeidsomstandighedenwet. Deze wet is in 1983 door de Tweede Kamer aangenomen en in 1994 volledig ingevoerd. Het doel van de Arbo-wet is bedrijven en instellingen regels te geven waardoor de veiligheid, gezondheid en het welzijn van werknemers wordt bevorderd. Elk bedrijf en elke instelling moet ervoor zorgen dat deze drie punten worden nageleefd.
De Arbo-wet is geldig voor iedereen die op Nederlands grondgebied werkt. Dat geldt ook voor:
- werk dat wordt verricht in of voor een buitenlandse onderneming die in Nederland is gevestigd
- werk aan boord van een schip dat onder Nederlandse vlag vaart
- werk aan boord van Nederlandse vliegtuigen.
Algemene regels voor de werkgever
- De werkgever is degene met wie je een arbeidsovereenkomst hebt of ‘aan wie je ter beschikking wordt gesteld’, zoals een stagiair of een uitzendkracht.
- Wie arbeid voor zich laat verrichten, is werkgever. Dat is de eigenaar, de directie of het bestuur van een arbeidsorganisatie. Voor de werkgever gelden algemene regels op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn. De werkgever is verplicht zich daarvoor in te spannen.
Algemene regels voor de werknemer
Bij werknemers gaat het, behalve om mensen in loondienst, ook om bijvoorbeeld beroepspraktijkkrachten (stagiairs), uitzendkrachten, inval- en oproepkrachten en thuiswerkers. Als werknemer ben je verplicht je aan een aantal regels te houden.
- zorg voor veiligheid, gezondheid en welzijn van jezelf en van anderen
machines, gevaarlijke stoffen, transportmiddelen en andere hulpmiddelen volgens de wettelijke voorschriften gebruiken
persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste wijze gebruiken en opbergen
beveiligingen op machines niet weghalen
luisteren naar de voorlichting en informatie die wordt gegeven en deze toepassen
gevaarlijke situaties direct aan de werkgever melden.
Veiligheid
De werknemer moet in het bedrijf veilig kunnen werken. Dit betekent bijvoorbeeld:
- het toepassen van veilige productie- en werkmethoden
- de werkplekken en de werkmethoden aanpassen aan de werknemer machines, werktuigen, toestellen, gereedschappen en andere hulpmiddelen mogen geen gevaar opleveren voor de werknemer, maar moeten voldoende bescherming bieden
- de arbeidsplaats technisch goed onderhouden
het verstrekken en door de werknemer laten gebruiken van persoonlijke - beschermingsmiddelen, zoals veiligheidsschoenen, veiligheidshelmen, werkhandschoenen, adembeschermers, gehoorbeschermers en beschermende kleding
- zorgen dat er kleine blusmiddelen aanwezig zijn
- zorgen voor duidelijk aangegeven vluchtroutes (wegen naar de uitgangen en nooduitgangen)
mogelijke gevaren bij de bron aanpakken
- beveiliging van gegevens (over personen en zaken)
Gezondheid
Arbeidsomstandigheden die slecht zijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de werknemer, moeten voorkomen worden. De werkgever moet hierbij bijvoorbeeld zorgen voor:
- het voorkomen van (onnodig) lawaai het vermijden van stank
- schoonhouden van de arbeidsplaats
- bescherming bij het werken met gevaarlijke stoffen
- goede verlichting
- naleving van de regels voor werknemers die achter een beeldscherm werken
- goed zittende stoelen
- afwisseling in werktijden en pauzes
- maatregelen die werkdruk voorkomen.
- geen al te zware lichamelijke belasting voor de werknemer; hierbij gaat het om de houding bij het werk en de bewegingen bij het werk
Welzijn
Naast veiligheid en gezondheid moet de werkgever zorgen voor het welzijn van de werknemer in het bedrijf.
Met welzijn wordt hier bedoeld: zinvol en plezierig werken in een aangename werkomgeving.
We noemen een aantal punten die van belang zijn voor het welzijn van de werknemer:
- ontspannen kunnen werken
- het werk moet bij het niveau van je vakopleiding passen
- afwisseling in het werk
- zelfstandig kunnen werken
- goede contacten met je collega’s
- duidelijke afspraken en regels
- kansen op promotie
- een aangename werksfeer
Controle
De inspectie ziet erop toe dat het bedrijf zorgt voor goede arbeidsomstandigheden. De Arbeidsinspectie is ingesteld door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Slechte arbeidsomstandigheden worden schriftelijk door de inspecteur vastgelegd. Als de werkgever de arbeidsomstandigheden niet verbetert, volgen er strafmaatregelen. De Arbeidsinspectie is verdeeld over zes regiokantoren. Daarnaast zijn er algemene opsporingsambtenaren die toezicht houden op de naleving van de Arbo-wet.
De Arbo-dienst
Tegenwoordig moeten alle bedrijven aangesloten zijn bij een arbodienst. Dit gold al vanaf 1 januari 1996 voor bedrijven met een hoog risico, zoals chemische bedrijven.
De Arbo-dienst is een particuliere organisatie die in een bepaalde bedrijfstak de uitvoering van de Arbo-wet begeleidt. Hierbij moet je denken aan:
- onderzoeken welke arbeidsomstandigheden rond veiligheid, gezondheid en welzijn van de werknemers niet zo goed zijn. Het doel hiervan is alle risico’s die werknemers bij hun werk kunnen lopen op een rijtje zetten. Dit noemen we risico-inventarisatie
- gegevens over ziekteverzuim, bedrijfsongevallen, beroepsziekten en arbeidsongeschiktheid verzamelen
- een plan maken om de arbeidsomstandigheden te verbeteren
- controle en begeleiding van zieke werknemers
- aanspreekbaar zijn voor werknemers die vragen hebben over problemen rond gezondheid of welzijn (spreekuur).