Wat zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb's) beschrijven hoe de overheid zich dient te gedragen ten opzichte van burgers. Er kan een onderscheid worden gemaakt in formele en materiële beginselen van behoorlijk bestuur. Ook kan een onderscheid worden gemaakt in geschreven (beginselen die zijn vastgelegd in de Awb) en ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur. Een vernietiging van een besluit door de rechter kan komen door een formeel of materieel gebrek in het besluit. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur hebben 3 functies, waaronder het vormen van beroepsgronden voor de burger. Voorbeelden van algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn: het legaliteitsbeginsel, het formele zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod op détournement de pouvoir, het verbod van vooringenomenheid, het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, en het vertrouwensbeginsel.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Functies van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Er zijn
3 functies van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb's). Zo vormen algemene beginselen van behoorlijk bestuur:
- rechtsnormen voor het bestuur;
- beroepsgronden voor de burger;
- toetsingsnormen voor de rechter.
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur kunnen worden onderscheiden in formele en materiële beginselen. De formele beginselen gaan over de voorbereiding, de besluitvorming en de inrichting van besluiten. De materiële beginselen gaan daarentegen juist over de inhoud van het besluit.
Gevolg voor vernietiging van een besluit door de rechter
De rechter kan oordelen dat een besluit één of meerdere gebreken vertoont. Bij het herstellen van een formeel gebrek hoeft dit niet te leiden tot een andere inhoud van het besluit. Is er echter sprake van een materieel gebrek, dat per definitie altijd betrekking heeft op de inhoud van een besluit, dan moet dit leiden tot een andere inhoud van het besluit. Het grote verschil is dus, dat in geval van vernietiging van een besluit door de rechter wegens schending van een materieel beginsel, er een inhoudelijk ander besluit moeten worden genomen door het bestuursorgaan. Daarentegen kan in het geval van vernietiging van een besluit wegens schending van een formeel beginsel in het algemeen nog een inhoudelijk gelijke beslissing volgen.
Geschreven en ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur
Er bestaan zowel geschreven beginselen van behoorlijk bestuur, als ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur. De ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur staan niet vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar worden wel als zodanig gehanteerd.
Ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur
- vertrouwensbeginsel
- rechtszekerheidsbeginsel
- gelijkheidsbeginsel
Geschreven beginselen van behoorlijk bestuur
- legaliteitsbeginsel
- formele zorgvuldigheidsbeginsel
- evenredigheidsbeginsel
- specialiteitsbeginsel
- motiveringsbeginsel
- verbod op détournement de pouvoir
- verbod van vooringenomenheid
Vertrouwensbeginsel
Het vertrouwensbeginsel wordt ook wel het
materiële rechtszekerheidsbeginsel genoemd en is een ongeschreven beginsel van behoorlijk bestuur en is dus niet vastgelegd in de Awb. Dit beginsel betreft de inhoud van besluiten. Het beginsel houdt in dat het geldende recht moet worden toegepast en dat besluiten niet met terugwerkende kracht mogen worden gewijzigd ten nadele van een betrokkene. Ingevolge het materiële rechtszekerheidsbeginsel mag een verbod geen terugwerkende kracht hebben.
Het formele rechtszekerheidsbeginsel is een ongeschreven beginsel en is dus niet in de Awb vastgelegd. Dit beginsel betreft de besluitvorming en de inrichting van besluiten. Besluiten dienen op duidelijke wijze te zijn geformuleerd en de betekenis ervan dient niet afhankelijk te zijn van de uitleg door een ander. Kortom dient degene aan wie het besluit is gericht te kunnen weten waar hij of zij aan toe is.
Gelijkheidsbeginsel
Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat de overheid gelijke gevallen op gelijke wijze dient te behandelen en ongelijke gevallen naar de mate van ongelijkheid. Het gelijkheidsbeginsel richt zich als beginsel van behoorlijk bestuur allereerst tot het bestuur. Daarnaast vormt het een toetsingsnorm voor de bestuursrechter. Het gelijkheidsbeginsel is een ongeschreven materieel beginsel van behoorlijk bestuur, en volgt uit de Grondwet, maar is niet in de Awb vastgelegd.
Legaliteitsbeginsel
Er is geen bevoegdheid zonder grondslag in een wet of in de Grondwet. Het
legaliteitsbeginsel vereist dat al het overheidsoptreden dat ingrijpt in de rechten of vrijheden van burgers gebaseerd is op een bevoegdheid die staat beschreven in een wet. Dit is een formeel beginsel van behoorlijk bestuur. Het legaliteitsbeginsel is vastgelegd in artikel 5:4 van de Awb.
Het formele zorgvuldigheidsbeginsel betreft de voorbereiding van besluiten. Bij de voorbereiding van besluiten kent het bestuursorgaan een algemene
onderzoeksplicht: het bestuursorgaan moet de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaren. Het formele zorgvuldigheidsbeginsel is vastgelegd in artikel 3:2 en artikel 3:4 lid 2 van de Awb. Onder bepaalde omstandigheden bestaat in het bestuursrecht de zogenoemde
hoorplicht. De hoorplicht hangt samen met het formele zorgvuldigheidsbeginsel, omdat dit beginsel stelt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit alle relevante feiten en betrokken belangen dient te onderzoeken. Dat onderzoek kan onder meer plaatsvinden door belanghebbenden te horen. Deze hoorplicht als onderdeel van de onderzoeksplicht is vastgelegd in artikel 4:7 en artikel 4:8 van de Awb.
Evenredigheidsbeginsel
Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het
materiële zorgvuldigheidsbeginsel is een andere benaming van het evenredigheidsbeginsel. Het evenredigheidsbeginsel betreft de inhoud, dat bepalend is voor het rechtsgevolg van het besluit. Het evenredigheidsbeginsel is vastgelegd in artikel 3:4 lid 2 van de Awb.
Specialiteitsbeginsel
De overheid behartigt het algemeen belang. Het specialiteitsbeginsel vereist dat dit gespecificeerd dient te worden, want het 'algemeen belang’ is zo veelomvattend dat de overheid zich altijd wel achter enig belang zou kunnen verschuilen om beslissingen te rechtvaardigden. Wetten dienen een specifiek belang en creëren voor overheidsorganen nauwkeurig omschreven bevoegdheden om dat specifieke belang te behartigen. De ruimte die het bestuur heeft om belangen af te wegen wordt met het specialiteitsbeginsel dus begrensd. Alleen de belangen die een specifiek belang behartigen mogen worden afgewogen. Het specialiteitsbeginsel is een materieel beginsel van behoorlijk bestuur. Het specialiteitsbeginsel is vastgelegd in artikel 3:4 lid 1 van de Awb.
Motiveringsbeginsel
Het motiveringsbeginsel heeft een formele en materiële versie. Het
formele motiveringsbeginsel houdt in dat de overheid zijn besluiten goed moet motiveren: de feiten moeten kloppen en de motivering moet logisch en begrijpelijk zijn. Dat feiten moeten kloppen wijst op een duidelijke en juiste vaststelling van feiten. De vermelding van de motivering moet zodanig geschieden, dat zij voor de betrokkene(n) begrijpelijk is. Het
materiële motiveringsbeginsel gaat erover dat een burger onder bepaalde voorwaarden mag kunnen vertrouwen op uitlatingen van een bestuursorgaan waarin een toezegging plaatsvindt, die later niet nagekomen kan komen door het bestuursorgaan. Het motiveringsbeginsel is vastgelegd in artikel 3:46 en artikel 3:47 van de Awb.
Verbod op détournement de pouvoir
Het verbod op détournement de pouvoir betreft het verbod op misbruik van bevoegdheid. Materieel gezien houdt dit verbod in dat een bevoegdheid niet voor een ander doel gebruikt mag worden dan waarvoor deze is verleend. Formeel gezien houdt dit verbod in dat geen lichtere procedure mag worden gevolgd, als een procedure mogelijk is die met meer waarborgen is omkleed. Het verbod op détournement de pouvoir is vastgelegd in artikel 3:3 van de Awb.
Verbod van vooringenomenheid
Het verbod van vooringenomenheid betreft het onpartijdig opstellen door de overheid bij het nemen van een besluit en het in acht nemen van de noodzakelijke openheid en eerlijkheid (ook wel: het fair-play beginsel). Het verbod van vooringenomenheid is vastgelegd in artikel 2:4 van de Awb.
Lees verder