Stromingen organisatiekunde: klassieke organisatiekunde
De klassieke organisatiekunde gaat voornamelijk over de rol van de manager in een formele hiërarchie binnen een organisatie. Er zijn verschillende stromingen in de organisatiekunde die een klassieke benadering hebben: het scientific management van Taylor, het scientific management van de Gilbreths, de algemene managementtheorie en managementprincipes van Fayol en de managementtheorie van Weber, over de bureaucratie.
Studie naar het functioneren van organisaties
Er zijn vier krachten die aan de wieg stonden van de studie naar het functioneren van organisaties aan het einde van de negentiende eeuw:
- De protestants/christelijke werkethiek. Mensen moeten hun roeping op aarde waarmaken door arbeid.
- Kapitalisme en de opdeling van arbeid/specialisme (18e eeuw)
- De industriële revolutie: stoommachines, werknemers organiseerden zich in een organisatie.
- Het productiviteitsprobleem. De productiviteit bleef achter bij de verwachtingen, door een gebrek aan getrainde managers en het vinden van de juiste schaalvoordelen.
Stromingen in de organisatiekunde
Er zijn verschillende stromingen in de organisatiekunde. Dit artikel beperkt zich tot de stromingen in de klassieke organisatiekunde.
- Klassieke organisatiekunde (rond 1890)
- Gedragskundige benadering (rond 1930)
- Revisionisme (rond 1950)
- Systeembenadering (rond 1950)
- Contingentiebenadering (rond 1980)
- Totale kwaliteitszorg (rond 1980)
- De lerende organisatie (rond 1990)
Klassieke organisatiekunde
De klassieke aanpak in de organisatiekunde belicht vooral de rol van de manager in een formele hiërarchie van gezagsverhoudingen binnen een organisatie.
- Het scientific management van Taylor
- Het scientific management van de Gilbreths
- De algemene managementtheorieën van Fayol
- De algemene managementtheorie van Weber
Het scientific management van Taylor
Taylor is de grondlegger van het scientific management. Het scientific management richt zich op de verbetering van de efficiëntie van bedrijfsactiviteiten. Er werden prestatienormen opgesteld met behulp van werkmethodeonderzoek en tijdsduurstudies om de arbeidsprestaties objectief te kunnen meten. Daaraan werden prestatiebeloningen gekoppeld om de arbeidsproductiviteit te verhogen.
Kritiek op Taylor
Taylor zou de factor "mens" uit het oog verloren zijn. Alles in zijn benadering is gericht op efficiëntie en productie: de mens is slechts een radertje in het geheel.
Het scientific management van de Gilbreths
Frank Gilbreth hield zich bezig met tijdstudie: onderzoek dat gericht is op de tijdsbesteding van arbeiders per handeling. Ook deed hij aan methodestudie: onderzoek dat zich richt op de beste werkmethode. Zijn vrouw ondersteunde hem hierbij. De benadering van de Gilbreths is men later de ergonomie gaan noemen.
De algemene managementtheorie van Fayol
Fayol gaf aan dat de kernelementen van management in elke organisatie aanwezig moesten zijn:
- Vooruitzien en plannen
- Organiseren
- Bevelen
- Coördineren
- Controleren
Managementprincipes: eenheid van gezag en eenheid van bevel
Hij gaf veertien managementprincipes aan, waarvan “eenheid van gezag” en “eenheid van bevel” de belangrijkste zijn. Eenheid van gezag houdt in dat de werknemer de instructies moet ontvangen van één persoon. Eenheid van bevel geeft aan dat werkzaamheden met een bepaalde doelstelling onder leiding van een baas met één plan moeten worden verricht.
De algemene managementtheorie van Weber
Max Weber ontwikkelde het concept “bureaucratie”. Het gezag is niet gekoppeld aan de persoon, maar aan de functie die men bekleedt in de organisatie. Alles draait om procedures, werkmethodes en functies zijn van tevoren duidelijk vastgelegd.