Over de VOC mentaliteit
De eerste grote handelsmaatschappij van de wereld, de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie), werd in 1602 opgericht. Deze compagnie had ook in het Zeeuwse Middelburg een vestiging. Bijna twee eeuwen lang werden daar per jaar gemiddeld vier schepen gebouwd. Die schepen voeren met behulp van simpele instrumenten over de wereldzeeën om handel te drijven. De VOC schepen hadden soms zeer veel bemanning die ergens op het schip tussen de lading een plek hadden terwijl de officieren zich in ruime kajuiten onder meer tegoed deden aan meegenomen prima wijnsoorten.
Goud, zilver en bakstenen
Volledig uitgerust vertrokken die VOC-schepen naar Azië, maar een groot aantal haalde nooit zijn bestemming. Ze vergingen onderweg. Toch bereikte nog voldoende schepen hun doel, waardoor de VOC rijk kon worden, door het verhandelen van goederen uit Azië. Maar de Aziaten waren weinig geïnteresseerd in wat Europa te bieden had. Op de heenreizen hadden de Oost-Indiëvaarders daarom weinig lading in hun ruimen. Het enige waar Azië wél belangstelling voor had was goud en zilver. Vanwege de geringe lading werden er bakstenen meegenomen om het schip te verzwaren om beter te kunnen zeilen.
Spaanse matten
Het meegenomen Europese goud werd eerst in Utrecht en Amsterdam tot munten geslagen. Zilvermijnen waren er echter weinig in Europa, terwijl zilver ook nodig was als ruilmiddel in Azië. De voornaamste zilvermijnen lagen in Midden Amerika en Zuid Amerika, met name in Peru. Die mijnen waren Spaans bezit. De Spaanse koning had bepaald dat al het zilver eerst tot munt geslagen moest worden, voordat het zilver Peru mocht verlaten. Eigenlijk waren dat geen echte munten, maar meer plakjes zilver van een bepaald gewicht, waarin een afdruk werd geslagen. Het zou immers in Europa toch direct worden omgesmolten. In Holland werden die stukjes zilver Spaanse matten genoemd.
Slavenhandel en oorlogspad
De Zeeuwen hadden een manier gevonden om die Spaanse matten te bemachtigen. Eerst werden er slaven uit Afrika gehaald die na een lange overzeese reis in Peru geruild werden voor zilver. Een andere eveneens verwerpelijke manier was om een Spaans schip aan te vallen en zodoende de zilverschatten buit te maken. In Azië werd dan de handel betaald met die oorlogsbuit.
Wijn voor de VOC officieren
Op een VOC-schip waren soms meer dan 250 mensen aan boord. Voor het merendeel matrozen en soldaten die onder gezag van slechts een paar officieren naar Azië werden vervoerd. De verschillen tussen de opvarenden was zeer groot. De officieren leefden aan de achterkant van het schip in een relatief ruime kajuit. Zij aten zelfs van chinees porselein dat met een vorige reis was meegekomen. Voor hen was er wijn aan boord en ze aten er ook goed van. De rest van de bemanning verbleef aan de voorkant van het schip, waar ze maar een plekje moesten zien te vinden, tussen de lading en de kanonnen. Soms hadden bemanningsleden een kist bij zich met kleding. Maar de armsten hadden alleen de kleding die ze droegen en hooguit wat muntjes, knopen, spelden en een dobbelsteen. Die dobbelsteen werd stiekem meegenomen omdat dobbelen aan boord ten strengste verboden was.
Simpele instrumenten
In de 18e eeuw duurde een reis naar Azië maanden. Het schip voer dan voor het grootste deel zonder zicht op land, op de open zee. Slechts door middel van simpele instrumenten kon men ongeveer schatten waar men verbleef ten opzichte van de evenaar. Dit vergde veel rekenwerk met gebruikmaking van de Jakobsstaf en boeken met kaarten en gegevens over de hoogte van de zon en de maan ten opzichte van de evenaar. De stuurman was hiervoor langdurig opgeleid met veel wiskunde. Hoe hard het schip voer werd afgemeten aan een schuimkop langs het schip die van voor naar achter verdween. Door allerlei berekeningen probeerde de stuurman te schatten waar het schip zich ongeveer bevond. Het is eigenlijk heel bijzonder dat zoveel schepen toch nog Azië hebben bereikt.
Lees verder