Het Triademodel helpt bij gedragsverandering in organisaties
Binnen elke organisatie is er wel sprake van veranderingen. Dit kan gaan om het verbeteren van de communicatie en samenwerking, de behoefte aan meer betrokkenheid of meer verantwoordelijkheid. Ook kan het gaan om bijvoorbeeld de implementatie van een nieuw ICT-systeem. Een groot deel van deze veranderingen mislukt echter doordat er niet wordt gekeken naar wat het personeel wil en/of zij überhaupt bereid is om te veranderen. Er is dan sprake van een gebrek aan gedragsverandering. Wil een bedrijf er voor zorgen dat een verandering echt wordt doorgevoerd, dan moet zij beginnen bij het personeel. Om te zorgen voor een succesvolle verandering kan het Triademodel van Poiesz hulp bieden. Dit model bespreekt drie factoren die van invloed zijn op het gedrag.
Inhoud
Wat is gedragsverandering?
Gedragsverandering is op te splitsen in twee begrippen. Namelijk gedrag en verandering. Gedrag is de manier waarop iemand zich gedraagt, handelt en de houding die hij aanneemt. Gedrag bestaat uit waarneembaar gedrag (zichtbaar voor anderen en jezelf), niet-waarneembaar gedrag en onbewust gedrag.
Verandering gaat om het aanpassen van iets zodat het anders is dan voorheen. Bij gedragsverandering moet het daadwerkelijke gedrag, ofwel de gedragspatronen veranderen. Deze patronen moeten worden losgelaten en er moeten nieuwe patronen worden gemaakt.
Triademodel
Het Triademodel is eind jaren 90 ontwikkeld door prof. dr. Theo Poiesz. Het model is bedacht met als doel gedrag te kunnen meten, verklaren en sturen. Volgens het model zijn er drie factoren die van belang zijn bij het veranderen van gedrag:
- Motivatie
- Capaciteit
- Gelegenheid
Als een persoon of groep op alle drie de factoren goed scoort kan er gedragsverandering plaatsvinden. Wanneer er op een van de factoren slecht wordt gescoord, is het niet mogelijk om gedrag te veranderen. Het model geeft dus geen advies over hoe het gedrag kan worden veranderd, maar alleen of het gedrag kan worden veranderd.
Motivatie
Er zijn twee soorten motivatie te onderscheiden. Intrinsieke en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie is de motivatie die een persoon heeft omdat hij graag iets wil doen vanuit zichzelf. Bij deze vorm van motivatie hoeft een persoon niet van buitenaf gemotiveerd te worden om iets te doen. Bij extrinsieke motivatie doet de persoon juist iets, omdat hij wel van buitenaf wordt gemotiveerd. Externe motivatie kan bijvoorbeeld een beloning zijn.
Capaciteit
Capaciteit bestaat uit vier soorten capaciteiten. Om deze capaciteiten toe te lichten wordt er als voorbeeld het volgende gewenste gedrag gebruikt:
Het ophangen van een schilderij.
Fysieke capaciteit
Hierbij wordt de vraag gesteld of de persoon fysiek in staat is om bepaald gedrag uit te voeren. Is de persoon fysiek in staat om een hamer vast te houden, de spijker in de muur te slaan en om het schilderij op te hangen?
Mentale capaciteit
Is de persoon mentaal bekwaam genoeg om zelfstandig het gedrag uit te voeren? Is hij bekwaam genoeg om te weten hoe hij het schilderij moet ophangen?
Financiële capaciteit
Heeft de persoon het geld om ook daadwerkelijk de benodigdheden aan te schaffen. In het geval van het voorbeeld, een hamer en spijkers?
Materiële capaciteit
Heeft de persoon de materialen om het gewenste gedrag uit te voeren? Het kan hier bijvoorbeeld gaan om het hebben van een ladder om het schilderij op de juiste hoogte op te kunnen hangen.
Gelegenheid
Naast motivatie en capaciteit is het belangrijk dat de persoon de gelegenheid krijgt om het gewenste gedrag te vertonen. Laten de omstandigheden het toe dat de persoon het gewenste gedrag vertoont? Voorbeelden van omstandigheden zijn tijd en ruimte, maar ook weersomstandigheden en sociale omstandigheden.
T-score
Elk van de drie factoren wordt beoordeeld aan de hand van de voor- en nadelen. Vervolgens wordt er aan deze beoordeling een score gehangen. Deze score ligt tussen de 0,0 en 1,0. 0,0 is hierbij het laagste en 1,0 het hoogste. Zodra elke factor een score heeft gekregen wordt de volgende formule toegepast:
M (motivatie) x C (capaciteit) x G (gelegenheid) = T (score).
Hoe hoger de T-score, hoe groter de kans is dat de gewenste gedragsverandering plaatsvindt. Om het bovenstaande verhaal overzichtelijk in beeld te brengen, worden de scores ingevuld in een model met drie assen. Iedere as is voor een aparte factor. Zodra de scores zijn ingevuld kan er een driehoek worden gemaakt dat het aandeel van iedere factor helder weergeeft.
Het Triademodel van Poiesz biedt dus een mooi inzicht in de mogelijkheid tot het veranderen van gedrag.