Markt, vraag en aanbod
Een belangrijk begrip binnen de economie is het concept 'Markt'. De markt en het marktmechanisme gaan in op de belangrijkste economische basisprincipes van vraag en aanbod.
Markt
De markt is een plek waar vraag en aanbod bij elkaar komen. Er zijn twee verschillende typen markten waar vraag en aanbod bij elkaar kunnen komen, zo heb je fysieke plekken waar mensen bij elkaar komen om spullen aan te bieden of te kopen (denk daarbij aan een veemarkt). Dit wordt een
concrete markt genoemd. Er is ook een ander soort markt, namelijk de
abstracte markt. Op deze markt komen vraag en aanbod niet letterlijk fysiek samen, maar kunnen ze elkaar toch vinden (bijvoorbeeld de arbeidsmarkt).
Marktmechanisme
Het idee van de markt is dat alle prijzen tot stand komen via deze markt. Wanneer de vraag naar een product hoog is, dan zal de prijs stijgen en wanneer de vraag naar een product laag is, dan zal de prijs dalen. Dit geldt omgekeerd voor het aanbod; wanneer er veel aanbod is, dan zal de prijs dalen en wanneer er weinig aanbod is, dan zal de prijs van een product stijgen.
De
evenwichtsprijs is het punt waar de vraag en het aanbod elkaar vinden. Dit kun je ook weergeven in een grafiek. Op de horizontale lijn lees je de prijs van het product, op de verticale lijn de aangeboden of gevraagde prijs. Wanneer er meer vraag of meer aanbod is dan verandert de prijs, dit wordt ook wel verschuiving
over de vraag- of aanbodlijn genoemd. Er bestaat ook een verschuiving
van de vraag- of aanbodlijn, deze vindt plaats als er sprake is van veranderingen die niet te maken hebben met de prijs of de hoeveelheid van dit goed (bijvoorbeeld de prijs van concurrerende producten die verandert).
Consumenten- en producentensurplus
Surplus is eigenlijk een mooi woord voor overschot. Het
producentensurplus is het verschil tussen de prijs die betaald is voor een product en de prijs die een producent minimaal voor dit product wil hebben. Het
consumentensurplus is het verschil tussen de prijs die een consument wil betalen voor een product en de prijs die hij uiteindelijk voor een product moet betalen. Dit wordt duidelijker uitgelegd in de volgende tabel:
Voorbeeld: | Prijs die consument wil betalen | Betaalde prijs |
A | €2,00 | €1,50 |
B | €2,50 | €1,50 |
C | €1,50 | €1,50 |
Stel een bakker bakt broden. Het bakken van een brood kost €1,00. De bakker wil natuurlijk wat verdienen met zijn brood, dus besluit hij dat hij minimaal €1,20 voor zijn gebakken brood wil hebben. Het producentensurplus is in alle 3 de voorbeelden dan €1,50-€1,20=€0,30. Het consumentensurplus uit voorbeeld A is €2,00-€1,50=€0,50. Het consumentensurplus uit voorbeeld B is €2,50-€1,50=€0,50 en in voorbeeld C is er geen sprake van een consumentensurplus (of het consumentensurplus is 0), immers €1,50-€1,50=€0,00.
Prijselasticiteit
Om aan te geven hoe sterk de vraag naar een product reageert op de prijsverandering van een product, gebruiken we het begrip elasticiteit. Een product kan
elastisch zijn, dan neemt de vraag naar een product procentueel meer toe dan de prijs daalt. Een product kan ook
inelastisch zijn, dan neemt de vraag naar een product procentueel minder toe dan dat de prijs daalt.
Een voorbeeld: Als de prijs van brood 50% daalt, zullen consumenten niet 50% meer brood gaan kopen, brood is dus een inelastisch product.
De formule om de prijselasticiteit te bereken, is als volgt: Prijselasticiteit = Procentuele verandering van de vraag ÷ procentuele verandering van de prijs. Wanneer hier een antwoord tussen de -1 en 1 uitkomt, is er sprake van inelasticiteit, wanneer de waarden groter zijn is er sprake van elasticiteit.
(Een ezelsbruggetje hiervoor is denken aan een elastiekje, wanneer deze inelastisch is kun je hem niet verder uitrekken dan -1 en 1, wanneer het elastiekje wel elastisch is kun je hem wel verder uitrekken.)