De verzoekschriftprocedure
Gerechtelijke beslissingen met betrekking tot personen- en familierecht worden tegenwoordig gegeven in een verzoekschriftprocedure. Dit is de tegenhanger van de dagvaardingsprocedure, waarin de gedaagde wordt opgeroepen met een dagvaarding. Bij een verzoekschriftprocedure wordt de rechter om een beslissing gevraagd door middel van een verzoekschrift. Deze procedure is van groot belang en daarom verdient deze procedure in dit artikel speciale aandacht.
Inleiding
De verzoekschriftprocedure bevat een verzoek aan de rechter om een bepaalde rechtstoestand uit te roepen of te verbreken. Vaak is dit het geval in het personen- en familierecht. Denk hierbij aan scheidingen, ondercuratele stellingen, bewindvoering en voogdijschap. Men zegt dan ook wel dat de beslissing van de rechter een beschikking is, geen vonnis. Deze beschikking heeft vaak een constitutief karakter, wat betekent dat de rechter een rechtstoestand maakt of een rechtsbetrekking verbreekt. Ook in vermogensrechtelijke geschillen speelt de verzoekschriftprocedure tegenwoordig een belangrijke rol. Zo moet er een verzoek worden ingediend bij de ontbinding van een arbeidsovereenkomst, bij geschillen over het appartementsrecht en bij arbitrage geschillen. Wanneer een geding moet worden ingeleid door een verzoekschrift, staat in de desbetreffende wettelijke regeling het woord 'verzoek'. Wanneer het proces moet worden ingeleid met een dagvaarding, staat in de wettekst het woord 'vordering' of 'rechtsvordering'. Let op, in het faillissementsrecht kent men ook de verzoekschriftprocedure. De regels van deze procedure zijn echter niet van toepassing op het faillissement, dit recht kent hierover eigen regels.
Welke rechter is bevoegd?
Als eerste moet in een verzoekschriftprocedure gekeken worden naar de bevoegdheid van de rechter. Welke rechter mag nou kennis nemen van het geschil? Er moet dan eerst gekeken worden naar de internationale rechtsmacht, is er een verdrag of verordening uit Europa die ons verteld hoe we onze rechtsmacht moeten indelen. In sommige gevallen is dit zo, vooral wanneer de zaak een internationaal karakter heeft. Hiervoor moeten wij dan kijken in de EG-verordening Brussel II bis, in art. 3. Als duidelijk is dat de Nederlandse rechter bevoegd is, moet gekeken worden naar de absolute en de relatieve competentie.
Art. 112 Grondwet en art. 42 Wet op de rechtelijke organisatie (RO) zeggen dat de rechtbank in eerste aanleg kennis neemt van alle burgerlijke zaken. Hierbinnen vallen ook de verzoekschriftprocedures. Bij de absolute competentie draait het om de bevoegdheid van de kantonrechter of de bevoegdheid van de rechter van de rechtbank sector civiel. De kantonrechter zal zich meestal ontfermen over zaken met betrekking tot arbeidsovereenkomsten, appartementsrechten, arbitrage en in het personen- en familie recht zaken over het vermogen van belanghebbenden bij de verzoekschriftprocedure. Alleen zaken die personen en het gezag over deze personen betreffen worden voorgelegd aan de rechtbank. De relatieve competentie staat beschreven in art. 3 onder a Rechtsvordering (Rv) en in art. 262 Rv. De vraag naar relatieve competentie is de vraag naar de plaats waar de verzoekschriftprocedure zal plaatsvinden. Dit zal zijn bij de woonplaats van de verzoeker, of bij de woonplaats van enige belanghebbende. Wanneer niet aan deze regels van relatieve competentie is voldaan, zal de rechter ambtshalve doorverwijzen naar de bevoegde rechter, behalve als partijen op grond van art. 270 lid 1 Rv dit niet wensen.
De procedure
De verzoeker dient een verzoekschrift in bij de bevoegde rechter en ook bij de griffie van de rechtbank. In art. 278 lid 1 Rv staat omschreven aan elke voorwaarden dit verzoekschrift moet voldoen. Dit verzoekschrift moet worden ondertekend door een advocaat als verplichte procesvertegenwoordiging bij de rechtbank sector civiel vereist is en het verzoek kan totdat de rechter een uitspraak doet nog worden ingetrokken of gewijzigd.
Na het verzoek zal de rechter een datum vaststellen voor een zitting, art. 279 Rv. In het verzoekschrift kan de verzoeker een belanghebbende of een verweerder hebben beschreven. Dit kan worden gezien als een medepartij of iemand die belang heeft bij een bepaalde beschikking van de rechter. Als het verzoek geen belanghebbenden beschrijft, zal de rechter zelf onderzoeken of deze er zijn en eventueel overgaan op het oproepen van deze belanghebbenden voor de zitting. Ook belanghebbende die niet zijn opgeroepen, kunnen voor de procedure en soms zelfs tijdens de behandeling (bij goedkeuring van de rechter) een verweerschrift indienen tegen het verzoek. Het verweerschrift kan een tegenverzoek bevatten, dit tegenverzoek moet echter wel samenhangen met het eigenlijke verzoek van de verzoeker, anders kan deze geen doorgang vinden in de procedure. De verzoeker kan tegen dit tegenverzoek weer een verweerschrift indienen. Deze handelingen lijken op de eis in reconventie en conventie in de dagvaardingsprocedure.
De zaak zelf wordt mondeling behandeld voor de rechter. Beide partijen mogen nu hun standpunten verduidelijken en reageren op elkaars stellingen. Dit is een belangrijk vereiste binnen het proces en wordt wel omschreven als het beginsel van hoor en wederhoor, waarop beide partijen evenveel recht hebben. Tijdens de procedure op de zitting kunnen tevens nog processtukken naar voren worden gebracht, dit zijn voornamelijk bewijsmiddelen. Hierbij mag het niet gaan om stukken waarop de wederpartij niet opnieuw kan reageren, waardoor de rechter voorbijgaat aan het beginsel van hoor en wederhoor. De regels over de bewijslevering zijn ongeveer hetzelfde als die binnen de dagvaardingsprocedure, zegt art. 284 lid 1 Rv, tenzij de aard van de zaak zich daartegen verzet. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in spoedeisende procedures, bijvoorbeeld bij het ontslagrecht of bij beslaglegging. Daarnaast kan de rechter in de verzoekschriftprocedure een getuigen zelf oproepen, dat kan in een dagvaardingsprocedure niet.
De beschikking
Aan het einde van het geding zal de rechter een beschikking geven. Dit is de uitspraak. Deze moet gemotiveerd zijn, echter geldt de regel van art. 236 Rv niet altijd. In deze regel staat dat een beslissing van een rechter bindende kracht heeft, dit geldt echter niet voor alle beschikkingen. Meestal zal de rechter dit artikel analoog toepassen, echter bij de ontbindingsprocedure van een arbeidsovereenkomst geldt art. 236 Rv niet.
Wat kan men nu doen tegen een beschikking. Allereerst kan het zijn dat een beschikking schrijffouten en dergelijke bevat. Deze kunnen op verzoek van de partijen of ambtshalve door de rechter worden verbeterd, art. 31 Rv. Daarnaast kan men in hoger beroep of in cassatie gaan tegen de beschikking. Verzet tegen een beschikking is echter niet mogelijk! Wanneer men het niet eens is met een tussenbeschikking (bijvoorbeeld ter oproeping van getuigen), dan kan men alleen in hoger beroep tegen deze beschikking als dit gelijktijdig is met de eindbeschikking. Hierop is een uitzondering gemaakt voor de zogenaamde deelbeschikkingen. Dit zijn beslissingen die eigenlijk een eindbeschikking betreffen, deze beschikking wordt dan gelijk genomen van een tussenbeschikking. Bij dit soort beschikkingen kan men direct in hoger beroep. Soms bestaan er in zaken ook rechtsmiddelenverboden. Het is dan verboden om in hoger beroep of cassatie te gaan over een bepaalde zaak, dit is bijvoorbeeld zo bij de ontbinding van een arbeidsovereenkomst. Een dergelijk verbod kan worden verbroken als de rechter ernstige inbreuk heeft gemaakt op rechtsbeginselen of wettelijke regels als hoor en wederhoor.
Hoger beroep moet binnen drie maanden na de eindbeschikking worden ingesteld bij het Hof, art. 358 lid 2 Rv. Als eenmaal hoger beroep is ingesteld door een partij, kunnen andere partijen, ondanks dat de beroepstermijn al is verstreken, toch nog incidenteel hoger beroep instellen door een verweerschrift op te stellen.