Luchtdicht bouwen in de praktijk
We worden in de hedendaagse bouwpraktijk constant geconfronteerd met eisen en voorschriften ten aanzien van luchtdichtheid van de constructies. De theoretische benadering en de bouwpraktijk gaan hierin helaas vaak totaal niet hand in hand. Waarom willen we met zijn allen luchtdicht bouwen en hoe bouw je in de praktijk een gebouw dat voldoet aan de eisen die van toepassing zijn op het project?
Waarom we luchtdicht willen bouwen
Tegenwoordig is energiezuinigheid een ''Hot-Item'' waardoor vaak gedacht wordt dat het luchtdicht uitvoeren van vloeren, gevels en daken enkel wordt nagestreefd om onnodige energieverliezen te voorkomen. Er zijn naast het onderwerp ''energiebesparing'' nog een heleboel redenen waarom we gebouwen luchtdicht willen realiseren:
- Voorkomen van onnodige energieverliezen
- Voorkomen van lekkages door condensatie in de constructie
- Voorkomen van tocht, discomfort en gezondheidsproblemen
- Geluidreductie
- Brandveiligheid
- Waterdichtheid
- Bestrijding van ongedierte
Luchtdichtheidseisen
In het Bouwbesluit staat beschreven dat een gebouw een maximaal lekverlies van 200 liter per seconde bij een drukverschil van 10 Pascal mag bezitten. Het drukverschil van 10 Pascal is gekozen omdat dit overeen komt met windkracht 2 - 3. Een lekverlies van 200 liter per seconde is echter een waarde waaraan bij wijze van spreken een ''blokhut'' nog aan zal voldoen. In de zogenaamde EPC berekening (Energieprestatieberekening) worden aanvullende eisen gesteld met betrekking tot de het maximale lekverlies van gebouwen. Deze waarde wordt een Qv;10 waarde genoemd en geeft het maximale lekverlies per vierkante meter gebruiksoppervlakte aan. Deze eisen zijn beduidend strenger dan de 200 liter per seconde uit het Bouwbesluit.
Er zijn drie luchtdichtheidsklassen (Qv;10) te onderscheiden:
- Klasse 1: Basis - Qv;10 = 1,000 l/s.m2
- Klasse 2: Goed - Qv;10 = 0,400 - 0,625 l/s.m2
- Klasse3: Uitstekend - Qv;10 = 0,150
Om een eenvoudig voorbeeld te geven:
Bij een woning met een gebruiksoppervlakte van 100 m2 en een Qv;10 eis van 0,400 l/s.m2 mag er maximaal 0,400 x 100 = 40 liter per seconde door kieren en naden verloren gaan bij een drukverschil van 10 Pascal (windkracht 2 - 3).
Het meten van de luchtdichtheid van een gebouw
Met behulp van een zogenaamde Blowerdoor test (luchtdichtheidsmeting) wordt het lekverlies in liters per seconde door openingen, kieren en naden door de constructie gemeten. Hierbij wordt er een frame met een ventilator in een deuropening geplaatst waarmee vervolgens het gebouw op onder of overdruk wordt gezet.
Wanneer een gebouw op onderdruk staat kunnen aanwezige luchtlekken eenvoudig worden opgespoord met behulp van rooksignalen en een infraroodcamera.
Luchtlekkages in de praktijk
In de bouwpraktijk komen we een heleboel verschillende luchtlekkages tegen die in meer, of mindere mate invloed hebben op het uiteindelijke resultaat. Geregeld wordt er extra aandacht geschonken aan het goed afdichten van kozijnaansluitingen door hier aanvullende maatregelen te treffen zoals volledig afplakken. Wanneer kozijnaansluitingen ''potdicht'' zitten, en men bij de dakdoorvoeren en muurplaataansluitingen iets minder nauwkeurig te werk gegaan is, dan zijn de aanvullende inspanningen en gemaakte kosten ter plaatse van de kozijnen enigszins nutteloos geweest.
In het onderstaande overzicht zijn de in de woningbouw doorgaans voorkomende luchtlekkages weergegeven inclusief de mate van invloed op de luchtdichtheid van een woning en het meetresultaat bij een Blowerdoortest:
Categorie 1 (Kleine invloed)
- Glaslataansluitingen (voornamelijk bij aluminium en kunststof kozijnen)
- Doorbrekingen in de dampremmende folie door wandcontactdozen en andere elektravoorzieningen
- Wandcontactdozen in Poriso wanden
- Naden in- en rondom kunst- en hardstenen dorpels
- Bedieningspunten van natuurlijke ventilatieroosters
- Rubberafdichting van draaiende delen in dakramen
- Glasaansluitingen in de hoeken bij dakramen
- Onderbroken rubbers in draaiende delen bij scharnieren
Categorie 2 (Matige invloed)
- Aansluitingen van stelkozijnen ten opzichte van binnenspouwbladen
- Aansluitingen van rekwerken op binnenspouwbladen en vloeren
- Rubberdichtingen in draaiende delen
- Kimaansluitingen (naden tussen de blokken en hoekaansluitingen bij dekvloeren)
- Kruipluikafdichtingen
- Meterkastdoorvoeren
- Naden in- en rondom prefab meterkastplaten
- Onderlinge aansluitingen van dorpels
- Kleine dakdoorvoeren (Rond 50mm.)
- Naden in gestapelde wanden die niet van stucwerk worden voorzien
- Sluitingen van dubbele deuren
- Sluitingen van schuifpuien
- Naden tussen stelkozijnen en aluminium of kunststof kozijnen
Categorie 3 (Grote invloed)
- Vloersparingen die niet van een luik worden voorzien en met wol o.i.d. worden dichtgezet
- Naden rondom dakramen (aansluiting dakramen op dakelement)
- Hoek- en Kilkeper-aansluitingen
- Nokaansluitingen
- Naden tussen dakelementen en woningscheidende wanden of kopgevels
- Naden rondom muuplaten
- Onderlingen aansluitingen van dakelementen
- Opleggingen van prefab dakelementen op de muurplaten (voornamelijk bij onderlinge dakaansluitingen)
- Aansluitingen van dakkapellen
- Afdichtingen en van dampremmende folies in daken- en wangen van dakkapellen
- Dakdoorvoeren van CV en MV
- Aansluitingen van prefab betonelementen
- Afdichting rondom houtskeletbouwelementen
- Kanaalplaten (grootst mogelijke lekkage)
Bedenk bij het ontwerpen en realiseren van de afdichtingen altijd de mate van invloed op het totale lekverlies van het gebouw. Hou hierbij tevens rekening met de mogelijk schade door condensatie die een luchtlekkage in de toekomst zou kunnen vormen. Meerdere maatregelen in één aansluiting zijn niet noodzakelijk om een goede dichting te realiseren.
Wanneer je in de regen naar buiten gaat met een goede regenjas is een tweede eroverheen ook niet nodig.