Cradle to cradle: van afval tot nieuw product
Een nieuw principe maakt furore in de ‘recycling-wereld’: cradle to cradle. Wereldwijd werken steeds meer uitvinders, organisaties en bedrijven met technieken en producten die hergebruik mogelijk maken. Onder andere in Nederland is de belangstelling groot. Zo kwam de gemeente Venlo in het nieuws met het voornemen een universitaire opleiding eraan te wijden. Cradle to cradle: wat is het? En wat hebben we eraan?
‘Cradle to cradle’ is een principe dat bekend werd dankzij de Duitse biochemicus Michael Braungart, en onder andere werd toegelicht in het boek dat hij over dit principe publiceerde met co-auteur William McDonough. Het principe: alles wat afval is, is ‘voedsel’ voor een nieuw product of proces. Daarmee zagen deze schrijvers wel aan de wortels van de boom, als het gaat om de koers die veel bedrijven en overheden op het moment varen. Daarbij wordt bijvoorbeeld geprobeerd om de hoeveelheid afval te verminderen, processen minder verkwistend te maken,uitstoot van schadelijke stoffen te beperken, en dus schade op alle mogelijke fronten te verminderen. Maar al dat ‘minder’, aldus Braungart en zijn aanhangers, leidt alleen maar tot vertraging, niet tot oplossing van het afvalprobleem. Nee, dan liever zorgen dat je van afval weer een grondstof maakt. ‘Dat idee is niet nieuw’, zal de lezer wellicht denken. Dat is waar, maar Cradle to Cradle brengt het proces wel heel wat stappen verder. Er wordt niet meer gedacht in de twee stappen van overbodig of kapot product naar hergebruik, nee, het prilste begin van een productiecyclus wordt meegenomen in het proces. Ofwel: vanaf het begin gaat het niet om een grondstof die product wordt, waarna het product wordt onderzocht op herbruikbare delen; het gaat vanaf het eerste ogenblik om een in theorie eindeloze cyclus, waarin nog maar zeer weinig verloren zou moeten gaan.
Luier wordt dakpan
Je kunt het zo gek niet denken, of het is hergebruikbaar. Zo is er het bedrijf Knowaste, dat van gerecyclede luiers dakpannen, papier of kunststof planken weet te fabriceren. Maar, zoals zojuist al aangehaald, is het niet alleen het vermogen om buiten gebaande paden te denken wanneer je eenmaal met afval zit, dat het succes van Cradle to Cradle (ook wel afgekort tot C2C) bepaalt. Het zit hem in de schier eindeloze cyclus. Het gaat er onder andere om dat je bij het maken van je product al bedenkt, hoe het product zo ‘hergebruikbaar mogelijk’ kan worden. Uit welke onderdelen bestaat het product? Als je bijvoorbeeld een onderdeel dat op zich meermalen gebruikt kan worden, verlijmt, maak je het moeilijker recyclebaar. Maak je het daarentegen tot een constructie van in elkaar schuivende onderdelen, dan denk je vooruit naar hergebruik. Bedenk je een mooi product dat echter wel bol staat van de milieuonvriendelijke, biologisch onafbreekbare stoffen, dan ‘solliciteer’ je naar een flinke bijdrage aan de afvalberg; sta je stil bij elke stof die bij de productie wordt gebruikt, dan ben je daarentegen ‘Cradle to cradle-bewust’ bezig. Feitelijk betekent dit, dat je als bedrijf of organisatie probeert in de voetsporen van moeder Natuur te treden. Ook daar wordt namelijk alles eindeloos hergebruikt. Dat moet ook wel, want het is nog niemand gelukt om, bijvoorbeeld, verse aarde van Mars te halen.
‘Oude’ textiel over de akkers
Er valt grote winst te behalen door deze nieuwe manier van denken aan te nemen, en vanaf het begin van elk productieproces actief stil te staan bij de mogelijkheden voor recycling. We zijn met z’n allen namelijk lange tijd wel erg roekeloos omgegaan met het gebruik van niet-recyclebare materialen en producten, zoals giftige bestanddelen, onderdelen en producten voor eenmalig gebruik, enzovoorts. Het idee om recyclebaar te gaan produceren staat dan ook bol van onverkende of onderbelichte mogelijkheden. Het succes van de huidige initiatieven is vaak al spectaculair. Zo noemt het Nederlandse carrièremagazine Intermediair in een groot artikel over Cradle to Cradle het voorbeeld van de Zwitserse textielbedrijf Rohner, dat het ooit helaas wist te ‘presteren’ om, bij het maken van textiel, zwaar chemisch afval te produceren: het snijafval van de verwerkte synthetische, kleurrijke stoffen. Uiteindelijk werd een alternatief gevonden in kleurstoffen die onschadelijk waren voor mens en milieu, maar wel alle gewenste kleuren konden opleveren. De kunststofvezels maakten plaats voor een biologisch afbreekbaar product op katoenbasis. Eindresultaat: het afval is nu basis voor een viltstof waarmee lokale boeren ’s winters hun gewassen afdekken. En dat is nog niet alles. De textielproducten zelf zijn geschikt om na afloop van hun gebruikscyclus als kunstmest dienst te doen! Wat betreft de toepasbaarheid van C2C, zou je kunnen zeggen ‘ the sky is the limit’. Ofwel, denk groot. Letterlijk. Ook (fabrieks)gebouwen zijn in toenemende mate bedacht rondom het C2C principe. Denk aan een gebouw dat meer energie voortbrengt dan dat het verbruikt, of een fabriek die gebruikt water niet vuiler maakt, maar nota bene schoner.
Iedereen aan de C2C?
Al levert C2C een heleboel inspirerende stof tot nadenken op,er zijn ook kritische geluiden. Onder andere in de krant Trouw wordt erop gewezen dat de verleiding groot is om fors door te consumeren onder het motto ‘ het wordt toch weer hergebruikt, zodra een bolleboos er iets op vindt’ – en daarmee lopen we op de muziek vooruit. Er is veel kennis nodig om een productiecyclus echt vele malen te kunnen doorlopen, en het is nog niet te zeggen op welke praktische en technische problemen alle mooie C2C initiatieven nog kunnen stuiten. Vandaar dat de conclusie wel optimistisch mag zijn, omdat C2C mogelijkheden biedt waar we nu nog maar net aan geroken hebben – maar het aan de andere kant wel zo realistisch is om voorlopig ook nog in te zetten op beperking van consumptie van vooral schaarse en/of schadelijke goederen en diensten. We hebben tenslotte maar een planeet, en die valt niet te recyclen.